soldaten, die trouwens de indruk wekten zojuist aan een loopgraaf ontkomen te zijn. Ze waren behangen met oorlogstuig, droegen bemodderde laarzen, zeer vuile broeken en médailles. De één had er wat meer, de ander wat minder. Maar geen van hen was vrij van blinkend metaal dat in plastic hoesjes op de borsten was gespeld.
Wij bekeken ze met aandacht. 't Was tenslotte nog wat nieuw en nog wat onwennig voor ons. Russen.
Voor mij leverde het bekijken geen onthulling op. Joop echter, mijn metgezel, deed een biologisch verrassende ontdekking: 't zijn verdomme wijven! barstte hij uit.
En inderdaad, de eerste bijzonderheid die wij hadden vastgesteld bleek tot dat feit te herleiden: wat klein, en wat dik. En wat bol onder de boezeroen-met-médailles. Ik keek nu wat nauwkeuriger naar de binnengetreden soldateska. Ze hadden heur haren in tule gewikkeld en weggemoffeld onder de képi's.
‘Heb jij misschien een advertentie voor werksters in de krant gezet?’ vroeg ik aan Joop. Ik behoor nog tot die generatie die het niet vanzelfsprekend acht dat vrouwen bij voorkeur mannenrollen willen spelen. Joop vond mijn reactie kennelijk geestig want hij proestte terstond de soep in mijn gezicht. De Russen vonden dit weer aardig, als gebruik, en barstten uit in een indrukwekkend gelach. Een onbedaarlijk gelach mag men wel zeggen, zij kletsten op hun goedgewelfde dijen van genoegen.
De in het midden staande militaire bevond zich in moeilijkheden; er was iets met haar broek. Om redenen die mij niet terstond duidelijk waren, bleef de bovenste knoop onbenut. Zodat de broek, behangen met granaten en andere flinke versierselen, tot dalen neigde.
Joop, wiens artsenoog vakkundig registreert, constateerde meteen: ‘Zwanger, - en al een heel eind op weg!’
Niets leek ons aardiger dan een gedachtenwisseling met deze