aanvaarden van een levend gecremeerd worden. Er waren echter 3000 zieken die onverzorgd achter zouden blijven. Wij besloten, als medische staf, niet weg te gaan.
Het vertrek der anderen nam de verdere dag in beslag. In het organiseren waren de Duitsers misschien niet slecht, maar het improviseren lag hen niet. Pas tegen tien uur 's avonds gingen de hekken open om de sombere stoet door te laten. Die verdween in de duisternis. Beangst en bevreemd keken wij rond in het leeggelopen kamp. Elk ogenblik, verwachtten we, konden de vlammenwerpers hun werk beginnen. De barakken waren van hout. Toch zou het, berekenden we, nog geruime tijd duren eer alles was platgebrand.
De Kapo's waren verdwenen; we waren baas in eigen kamp. Het eerste werk dat ons wachtte nam de verdere nacht in beslag. We stapelden gedrenkte strozakken tot muren rondom de ziekenbarakken. Elke minuut konden de vlammen verwacht worden. We werkten als gekken. De zon ging op. Nog geen vlammen. Toen kon ik niet meer. Ik nam een Kapo-deken, rolde me erin en bleef in bed. Temperatuur 40. Tegen twee uur barstte er een wild gehuil los.
‘Ils sont partis, tous les ss.’ Inderdaad, de ss-mannen wachtten de komst van de Russen niet af. Ze lieten hun vlammenwerpers achter, waarvan de zwarte monden nu onnozel naar de barakken staarden.
Ziek en doodmoe stond ik op. Ik wankelde naar buiten, de verlaten Appellplatz op en ging op een bank zitten. Ik was vrij. Het ademen ging anders. De lucht die ik ademde was een andere. Ik was, dat vooral, alleen: sinds hoelang?
Gestalten bewogen voor de ijzeren hekken. Russen. Kort nadien verschenen ze in 't kamp. Wilde, angstaanjagende gezichten. Kleine, spleetvormige ogen. Jongens kennelijk, die ergens uit de