Zo gleed de blik langs de mét van hun kleren, ook van hun gezicht ontdane gevangenen. Totdat hij stuitte, ongelovig, op een niét ontklede man, op een kort en vrijwel vierkant lijf, gehuld in een stijf omlaag hangend kledingstuk van onbestemde kleur. Een borstrok, nog gebreid in een eeuw, scheen het, waarin meer waarde werd gehecht aan onverslijtbaarheid dan aan vormvastheid. De rok hing van de borst omlaag gelijk eertijds een maliënkolder en wekte de indruk op zijn minst even ondoordringbaar te zijn voor pieken, zwaard en lans.
Een ss'er monsterde de mannen. Zichtbaar verbijsterd om het uitzonderlijke van de situatie hield hij stil voor de man in borstrok. Een Twentse boer, naar later bleek. Zijn bevel schalde over het terrein. De boer bewoog niet. De Duitser naderde, stelde zich op om een afstraffing toe te dienen. Toen sprak de boer, in gaaf Twents en legde de Duitser uit dat deze borstrok door zijn vrouw was gebreid en nog jaren mee zou kunnen. Hij zou hem nooit afstaan.
De Duitser, wiens ideologische genegenheid voor de boerenstand geen individuele toepasbaarheid kon vinden, schreeuwde nog harder. Toen gebeurde het ongelooflijke. De boer werd woedend. In een dialect dat voor geen der anderen verstaanbaar was, luchtte hij die woede.
Een boer die kwaad wordt is een oerfenomeen, zo iets als een onweer. Ook de Duitser zag dat in. Hij zwichtte en maakte rechtsomkeert. De boer behield zijn borstrok, die, zwaar hangend tot even boven de knieën, hem geenszins een manhaftig voorkomen verleende. Maar hij had voortaan het onbetwistbare gezag van een man die de ss weerstaan had. Met de halsstarrigheid die, op zekere momenten, aan moed gelijk gesteld kan worden.