oude Pool werd opgenomen in een van de acht bedden die ons hospitaal rijk was. Hij sliep meteen in, met een zucht van verlichting.
Ik bezocht hem vaak; hij had nooit pijn en klaagde nooit. Uit zijn ogen sprak zo'n ontroerende dankbaarheid voor het plotseling zo menselijk geworden bestaan dat wij afspraken alles te doen om deze patiënt bij ons te houden. Er waren echter maar acht bedden, zodat meer dan vier dagen ‘Bettruhe’ verboden was. De commandant en de ‘Lagerälteste’ gingen dat na: een hospitaal is geen ‘Ferienaufenthaltsort’.
Op al mijn vragen knikte de kleine Pool; hij glimlachte vaag, geen kracht meer over voor een gesprek. Hij hield mijn hand vast en streelde die heel langzaam.
De volgende avond bij het maaltijden kwam Kubit binnen. ‘Pole kaputt’, riep hij triomfantelijk. Wij sprongen op, hij was ingeslapen met een gelukkige glimlach op zijn oud, ingevallen gezicht.
Toen de papieren kwamen bleek hij veertig jaar te zijn.