Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot
(2016)–K.J. Bostoen– Auteursrechtelijk beschermdHoofdstuk 4. De werken van Guillaume de Poetou: een inventaris1. VerantwoordingIeder gedicht wordt als volgt beschreven.
De titel van elk gedicht wordt volledig weergegeven. De spelling wordt hierbij aangepast: de letters i/j en u/v worden getranscribeerd op de wijze van het moderne Franse gebruik; ook worden de accenten toegevoegd zoals in het moderne Frans gebruikelijk is. Hoofdletters in de titels van de gedichten worden niet overgenomen, tenzij voor eigennamen en plaatsnamen. De interpunctie wordt eveneens aan die van het moderne gebruik aangepast. Na de titel volgt een opgave van het literaire genre waartoe het gedicht in kwestie behoort, tenzij dit reeds in de titel is vermeld. Behalve bij sonnetten en ‘vers héroïques’ - waar dat voor zichzelf spreekt - wordt bij de gedichten die uit meer dan één strofe bestaan, het aantal strofen vermeld samen met het aantal verzen per strofe en het totaal aantal regels. Wat de versvorm betreft: in alle onderzochte gedichten is het principe van de syllabentelling toegepast; dit wordt dus niet nog eens apart vermeld. Wel wordt opgegeven uit hoeveel lettergrepen de verzen bestaan, tenzij reeds uit de titel van het desbetreffende gedicht duidelijk blijkt dat het gedicht uit 12- à 13-lettergrepige verzen (alexandrijnen / vers héroïques) bestaat. Hierna volgt een korte inhoudelijke toelichting bij het gedicht en daarna komt een beknopte levensbeschrijving van de persoon of personen aan wie het gedicht in kwestie wordt opgedragen. Citaten in de toelichting of biografie worden diplomatisch weergegeven met uitzondering van de aan het moderne Franse gebruik aangepaste u/v-spelling. Van de auteurs die een bijdrage aan Poetou's werk leveren, wordt eveneens een levensbeschrijving gegeven. De spelling der namen van de geadresseerden en auteurs is zoveel mogelijk aangepast aan het moderne gebruik. Titelpagina van G. de Poetou: Hymne de la Marchandise. Ex. BM Versailles, Goujet in 8o 88
| |||||||||
2. Hymne de la Marchandise (1565)Gehanteerd exemplaar: BM Versailles, Goujet in 8o 88. | |||||||||
Titel: Hymne de la marchandise, consacrée tant à tous illustres sénateurs et magistrats comme à tous nobles personnages exerceants le gentil train de marchandise. (fol. 2r-24r).Aantal strofen: 78 strofen, opgebouwd uit 26 triaden (= groepen van drie strofen met respectievelijk de benaming: strophe, antistrophe en épode). Aantal regels: 1169 versregels; elke triade telt normaal 45 versregels: strofe en antistrofe tellen er beide 17, de epode telt er 11. Uitzondering hierop vormen in de eerste triade de antistrofe die slechts 16 regels telt, in de elfde triade de epode die 12 regels telt en in de twaalfde triade de strofe die slechts 16 regels telt. Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. Rijm: strofe en antistrofe van elke triade eindigen in de regels 3, 6, 9, 10, 13, 14 en 17 op een vrouwelijk rijm, de epode eindigt in de regels 2, 5, 8 en 11 op een vrouwelijk rijm. Het rijmschema van de strofe en de antistrofe is als volgt: aa B cc B dd EE ff GG hh G; van de epode is het: a B aa B cc D ee D. | |||||||||
Opmerkingen:Op grond van het rijmschema kan men vaststellen dat vs. 9, eindigend op het vrouwelijk rijm -rie, ontbreekt in de eerste triade (antistrofe). In de elfde triade (epode, fol. 11v) heeft de dichter een inbreuk gemaakt op het normale aantal versregels. Volgens zijn door hemzelf gehanteerd rijmschema zou vs. 9 ‘De la terre le ventre fendre’ moeten verdwijnen, maar deze regel kan vanwege zijn inhoud niet worden gemist. In de twaalfde triade (strofe, fol. 11v) ontbreekt de tweede regel, eindigend op de mannelijke rijmklank: -uict. Verder is er op fol. 23v sprake van een verkeerde betiteling: ANTIST. Correct zou zijn: STROPHE. | |||||||||
Toelichting:Bedoeld als nieuwjaarsgeschenk (relatiegeschenk?) voor diverse Antwerpse kooplieden of kooplieden die met Antwerpenaren handel drijven. Vooral diegenen die in het gedicht met name worden genoemd, komen voor dit geschenk in aanmerking, zoals de gebroeders Schetz, Pierre de la Croix, de gebroeders Brakelman, de gebroeders Fasse, Gauvin Penel, Joos van Deele en anderen. In de titel gaat de Antwerpse overheid als geadresseerde vooraf aan de kooplieden. Het gedicht zelf bevat een beknopte autobiografie van de auteur waarin de nadruk wordt gelegd op zijn ondernemingszin en internationale ervaring. Met deze kwaliteiten wilde hij de belangstelling van de stadsregeerders voor zijn persoon wekken. Vandaar ook dat ik aanneem dat de dichter omstreeks 1 januari 1565 één of meer exemplaren van de hymne aan de Antwerpse stadsregering heeft aangeboden. | |||||||||
Antwerpse overheid:In de periode 2 mei 1564 tot 27 mei 1565 was deze overheid als volgt samengesteld:
Van deze overheidspersonenGa naar eind1. wordt alleen Schetz met name genoemd in de HM. Titelpagina van G. de Poetou: Hymne de la Marchandise. Ex. BN, Parijs, Rés. Ye G 1766.
Titelpagina van G. de Poetou: La grande Liesse en plvs grande Labevr. Ex. BM Versailles, Goujet in 8o 88.
| |||||||||
3. La grande liesse (1565)Gehanteerd exemplaar: BM Versailles, Goujet in 8o 88. | |||||||||
Titel: La grande liesse en plus grand labeur de Guillaume de Poetou, béthunois, dédié aux trèsnobles et vertueux seigneurs Stephano Gentilli et Joanni Grimaldi; pour estreines qu'il leur souhaite trèsheureuses. Avec la table copieuse pour facilement trouver les odes et sonnets.Aantal gedichten: 57
Beschrijving van de gedichten afzonderlijk: | |||||||||
1. Titel: Aux trèsnobles, trèsmagnifiques et vertueux seigneurs Stephano Gentilli et Joanni Grimaldi. Ode. (fol. 2r-5r).Aantal strofen: 27 Aantal regels: 156 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Openingsgedicht van deze bundel gelegenheidslyriek die aan beide Genuese financiers is opgedragen. In de dertiende en veertiende strofe maakt de dichter duidelijk dat juist hun reputatie als mecenas hem ertoe heeft bewogen aan hen zijn eerste verzen op te dragen. Mochten zijn eerstelingen hun bevallen, dan wil hij nog meer lofdichten aan hen opdragen. Blijkens de titel van de bundel was deze als nieuwjaarsgeschenk bedoeld. | |||||||||
Stefano Gentili:Reeds in 1551 vinden we Stefano Gentili vermeld op een lijst van de leden van de Genuese Natie te Antwerpen. In 1559 wordt hij genoemd in verband met de organisatie van een loterij.Ga naar eind2. In een stuk van 11 juli 1562 is er sprake van een kwestie betreffende per schip aangevoerde aluin. In deze zaak staan Christoffel Pruynen en Giambattista Spinola tegenover elkaar. Samen met Francesco Pescioni treedt Stefano Gentili op ten voordele van Giambattista Spinola om de zaak te helpen beslechten. Pruynen wordt gesteund door Jehan Vleminck (bekend als schoonzoon van Gaspar Schetz) en Jacques Lang.Ga naar eind3. Uit een stuk van 15 januari 1564 (= 1565, n.s.) blijkt dat Stefano en Jeronimo Gentili broers zijn; zij worden genoemd als kooplieden uit Genua die te Antwerpen verblijven. Over hen wordt een verklaring afgelegd door Jehan de Grimaldo (Giovanni Grimaldi) en Jehan Baptista Spinola: het bezit van de beide Gentili's wordt in die verklaring geschat op meer dan 30.000 of 40.000 dukaten (= meer dan ca. 90.000 of ca. 120.000 karolusgulden).Ga naar eind4. Stefano Gentili besteedde in 1566 een behoorlijk bedrag aan boeken bij Plantijn.Ga naar eind5. Hij was ook nauw bevriend met de beroemde Hongaarse humanist Joannes Sambucus. In 1564 werd bij Plantijn van Sambucus' hand een commentaar op Horatius' Ars Poetica gepubliceerd. Sambucus had de commentaar in 1562 te Genua tijdens zijn derde reis naar Italië geschreven. Op verzoek van Daniel Rechnicz gaf Sambucus hem zijn handschrift mee om het uit te geven. Rechnicz droeg deze uitgave op aan Stefano Gentili's broer Francesco als aandenken aan de vriendschap tussen Sambucus en Stefano Gentili. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in Sambucus' eerste uitgave van de Emblemata (eveneens bij Plantijn in 1564 verschenen), op p. 98 een embleem voor Stefano Gentili te vinden is.Ga naar eind7. Poetou was niet de enige die in 1565 Stefano Gentili's bescherming zocht voor een uitgave. De monnik Joannes Garetius (Garet) van St.-Maartensdal te Leuven, die in 1565 rector was van het zusterklooster Mishagen te Ekeren bij Antwerpen, droeg aan Gentili zijn Mortuos vivorum precibus adiuvari ex sanctis patribus assertio op, dat in 1565 bij Plantijn verscheen met een uitgebreide prozaopdracht d.d. 28 maart [1565] voor Gentili. Vooral de laatste twee bladzijden van deze opdracht bevatten interessante informatie over de persoonlijke kwaliteiten van Gentili en over het Italiaanse milieu waarin hij zich beweegt. We leren hieruit dat Gentili zeer rijk is en dat hij zeer actief is in het zakenleven, terwijl hij zich tevens ijverig toelegt op de studie der letteren. Het blijkt dat Garetius hem heeft leren kennen in de woning van de welgestelde koopman Alberto Pinella. Garetius vergelijkt daarop Stefano Gentili met andere Italianen die hij kennelijk ook bij Pinella heeft ontmoet. Het zijn Giovanni, Pietro en Giulio Pinella, Giuseppe Doria, Pietro Francesco Spinola en Giambattista Spinola. Ze hebben allemaal hun gaven die niet alleen door die van Stefano worden geëvenaard, maar ook nog overtroffen (als we Garetius mogen geloven). Daarnaast heeft Stefano nog iets bijzonders, waar de anderen van verstoken zijn, namelijk zijn literaire belangstelling. Waar de anderen het laten afweten, omdat ze afgemat zijn door hun zakelijke bezigheden, scherpt Stefano zijn geest en vermaakt hij zich door zijn lectuur van de Ouden. Het hoeft geen betoog dat, volgens Garetius, Stefano zich zal ontwikkelen tot een nuttig sieraad van de Genuese republiek, naar het woord van Plato dat het dan pas goed gaat met een Staat wanneer koningen filosoferen en filosofen het koningschap verwerven. Tenslotte laat Garetius nog Stefano's broer Jeronimo groeten en ook Stefano's huisgenoot Vincente Spinola.Ga naar eind8.
Op Gentili's apollinische dichterschap wordt de nadruk gelegd door Stefano Ambrosia Schiappalaria die hem een sonnet opdroeg in zijn verzamelbundel uit 1568. Misschien is dit gedicht ouder dan Poetou's ode en was het de Bethuunse dichter in handschrift onder ogen gekomen?Ga naar eind9. Door Poetou wordt Stefano Gentili beschreven als een dichter, als iemand die zichzelf enige vaardigheid in het schrijven van Griekse poëzie heeft bijgebracht. Gentili schrijft ook oden in het Latijn naar het voorbeeld van Horatius, leren we uit dit gedicht. Hij blijkt meer gesteld te zijn op Itaiiaanse dan op Franse poëzie. Poetou prijst ook Gentili's stoïcijnse deugdzaamheid.
De Gentili's waren een bekend Genuees adellijk bankiersgeslacht. Te Antwerpen neemt in 1552 een Lionardo Gentili deel aan een grote lening en in oktober 1573 leent Filips II van een Constantijn Gentili 450.000 dukaten.Ga naar eind10. | |||||||||
Giovanni Grimaldi:In een stuk van 2 september 1561 wordt de Genuees Jehan Grimaldo genoemd als inwoner van Antwerpen, zijn leeftijd is circa 25 jaar.Ga naar eind11. Wanneer hij op 15 januari 1565 zijn verklaring aflegt over de beide Gentili's heet hij 27 jaar te zijn. In 1564-1565 behoorde hij tot de grote importeurs van aluin te Antwerpen. Hij kocht in 1566 het Antwerpse buitenverblijf van Lodovico Guicciardini.Ga naar eind12. Net zoals Stefano Gentili was ook hij enorm kapitaalkrachtig. Uit een stuk van 4 maart 1568 (= 1569, n.s.) blijkt dat de Antwerpse koopman Daniël de Bruyne aan hem een obligatie verkoopt ten bedrage van 34.182 gulden en 18 stuivers.Ga naar eind13. Op 9 december 1570 wordt echter gemeld dat zijn Genuese handelshuis te Antwerpen er slecht voorstaat.Ga naar eind14.
Giovanni Grimaldi staat - evenals Gentili - onder de invloed van de muzen, als we Poetou mogen geloven, dus misschien schrijft hij ook. Verder leren we dat hij een lieveling van de Gratiën is en van de nimfen. Dit wijst erop dat hij nog ongetrouwd is. Grimaldi blijkt zich met de studie van de filosofie bezig te houden, gezien Poetou's formulering in dit verband (‘mistiques merveilles’ en ‘profonds dicts’). Grimaldi was ook een muziekliefhebber. Als zodanig verleende hij bijstand en bescherming aan de beroemde componist Filippo de Monte (1521-1603). Deze droeg in 1576, een jaar na de uitgave van zijn toonzetting van Ronsards sonnetten, zijn uitgave van het derde boek van de Madrigali op aan Giovanni Grimaldi.Ga naar eind15. In de prozaopdracht bedankt Filippo de Monte hem uitvoerig voor z'n spontane en vrijgevige steun toen hij te ‘Aversa’ (sic!) een niet nader gespecificeerd probleem had (‘io mi truovano in qualche difficoltà, et bisogno dell' aiuto, et favore de gli amici’).Ga naar eind16.
Poetou's mededelingen over Giovanni Grimaldi komen goed overeen met een sonnet van Schiappalaria dat in dezelfde verzamelbundel is opgenomen als het sonnet voor Stefano Gentili.Ga naar eind17.
Zoals de Gentili's waren ook de Grimaldi's te Antwerpen een bekende adellijke bankiersfamilie. In de jaren 1560-1570 waren ze de voornaamste geldschieters van de Spaanse Kroon.Ga naar eind18. | |||||||||
2. Titel: Au trèsnoble et genereux seigneur Joan Jacobo Fiesco Moron pour trèsheureuses estreines. Ode. (fol. 5v-7v).Aantal strofen: 18 Aantal regels: 108 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor deze dichter, een lieveling van Apollo, die Poetou - naar zijn zeggen - één jaar eerder had leren kennen. Ik veronderstel dat Poetou van Fiesco Moron verwachtte dat deze zijn reputatie als dichter in het Italiaanse milieu te Antwerpen zou verbreiden. | |||||||||
Giovanni Giacomo Fiesco Morono:Op 31 mei 1561 legt een aantal Genuese kooplieden, onder wie Stefano en Jeronimo Gentili, een verklaring af omtrent vier andere Genuese kooplui, met name over Jehan Jacomo Fiesco. Volgens die verklaring woont Fiesco te Antwerpen en is hij solvent tot een bedrag van 3000 pond (= 18.000 karolusgulden).Ga naar eind19. Uit een stuk van 13 november 1564 blijkt dat hij samen met Lanceloot de Robrain [= Robiano] en Jan Moor één van de drie crediteuren is van Peter van Uden ‘tapetsier’. Op 6 december 1561 hadden deze crediteuren in totaal 1228 pond en 18 schellingen (= circa 7373,5 karolusgulden) aan Van Uden geleend.Ga naar eind20. Blijkens de verzen van Poetou zou men geneigd zijn te menen dat hij uit Florence afkomstig was, met name op grond van: Que le Vers, qui procède
De ton Ethrusque cerveau [...]
en Ta Ethrusque trompette
Qui se monstre à cent teste [...]
De familie Fiesco is tamelijk bekend onder meer door een tragedie van Schiller, Die Verschwörung des Fiesko zu Genua, die handelt over de samenzwering van Giovanni Luigi Fiesco tegen de Doria's in 1547.Ga naar eind21. De Fiesco's zijn een Genuees bankiersgeslacht. Bekend is Tommasso Fiesco, die in 1567 consul was van de Genuese Natie te Antwerpen: hij was reeds vóór of vanaf 1557 te Antwerpen gevestigd.Ga naar eind22. Op 15 maart 1567, tijdens de calvinistische opstand, werd hij door de Italianen tot hun gezamenlijke aanvoerder gekozen.Ga naar eind23. In 1567 ook leende deze Fiesco aan de stad Antwerpen en aan de Nederlandse overheid tamelijk grote bedragen.Ga naar eind24. Er wordt melding gemaakt van het faillissement van een zekere Jacopo Fiesco te Lyon op 29 november 1570.Ga naar eind25. | |||||||||
3. Titel: En faveur du noble seigneur Pierre Marquis et de la prudente et honneste damoiselle Faustine. Epithalame. (fol. 7v-19v).Aantal strofen: 54 strofen bestaande uit 18 triaden. Aantal regels: 1944 versregels (36 per triade: strofe en antistrofe tellen er elk 14, de epode telt 18 regels). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Huwelijksdicht, bestemd om te worden voorgedragen op de bruiloft van Pietro Marqui. Enkele in kapitaal gedrukte verzen in dit epithalamium waren voor zang bestemd. Vermoedelijk was dit epithalamium een van de eerste opdrachten die door het Italiaanse milieu aan Poetou werd verleend. | |||||||||
Pietro Marqui (ook: Marchi?):Uit het gedicht valt op te maken dat Marqui uit Albenga afkomstig is (Albenga is een havenstad gelegen aan de Ligurische kust, halverwege Monaco en Genua). Ook is Pietro's bruid nog zeer jong. Het huwelijk moet in oktober/ november 1564 zijn gesloten, aangezien Poetou naar aanleiding van de huwelijksvoltrekking een Marqui-telg verwacht, geboren in het teken van de Leeuw.
Over Pietro Marqui en zijn bruid heb ik verder geen gegevens. De naam Marqui was in elk geval niet onbekend te Antwerpen, maar in het archief vond ik slechts één Italiaanse Marqui: in een verzoek aan burgemeesters en schepenen van Antwerpen vermeldt een Thomas Marqui, Florentijn. Deze zou in april/mei 1549 enkele goede diensten aan de stad hebben verleend als afgevaardigde van de stedelijke overheid. Over diens verzoek om een beloning werd door de overheid gunstig beschikt.Ga naar eind26. | |||||||||
4. Titel: Au trèsnoble et vertueux seigneur Antonio Grimaldi consul pour l'année de la magnifique nation génevoise, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 19v-20r).Toelichting:Lofdicht voor Antonio Grimaldi van wie uitdrukkelijk wordt gememoreerd dat hij zelf in zijn jeugd gedichten heeft geschreven. Gezien de herkomst van de personen aan wie de vorige gedichten in de LGL zijn opgedragen, wekt het geen verbazing dat Poetou de aandacht en de bescherming zoekt te verwerven van deze leidende figuur der Genuezen te Antwerpen. | |||||||||
Antonio Grimaldi:Uit het lofdicht valt op te maken dat Antonio Grimaldi tamelijk bejaard is en dat zijn vrouw nog in leven is. Wellicht was hij de vader of de oom van Giovanni Grimaldi aan wie, samen met Gentili, de hele bundel wordt opgedragen. Niet slechts in 1565 is hij consul van de Genuezen geweest; reeds eerder in 1559 bekleedde hij deze functie.Ga naar eind27. Samen met Giovanni Grimaldi stond hij te Antwerpen aan de leiding van een internationale firma voor handel en financiële transacties. Vanaf 1570 gingen de zaken slecht. In 1579 waren zij beiden bankroet.Ga naar eind28. | |||||||||
5. Titel: Au noble seigneur Mario Cardovino, gentil-homme néapolitain. Ode. (fol. 20r-21v).Aantal strofen 18 Aantal regels: 72 versregels (4 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Nieuwjaarsdicht waarmee de dichter de aandacht van Cardovino zoekt te trekken. Cardovino kende namelijk Poetou nog niet; vandaar dat de dichter zich bij hem aanbeveelt als een ‘client de ton nom divin’. | |||||||||
Mario Cardovino:Uit Poetou's gedicht leren we dat deze Napolitaan zich toelegde op de astronomie. Cardovino is in de secundaire literatuur goed bekend. Hij was een ex-kapitein uit het leger van Karel V. In 1580 gaven de Staten van Artesië hem een verblijfsvergunning, aangezien hij toen al meer dan twintig jaar in de Nederlanden verbleef.Ga naar eind29. In de jaren 1565-1566 onderhield Cardovino goede contacten met de Engelse staatsman William Cecil. Hij fungeerde zelfs als tussenpersoon tussen Cecil en Poetou's drukker Willem Silvius.Ga naar eind30. Cardovino had ook te maken met de organisatie van de loterij te Antwerpen in 1565.Ga naar eind31. Uit een stuk van 1 februari 1565 (= 1566, n.s.) - onder meer in verband met die loterij - blijkt dat Gheeraerdt Grammaye voor 13.830 karolusguldens en 10 stuivers bij Cardovino in het krijt stond.Ga naar eind32. Begin 1567 was Mario Cardovino de vertrouwensman van de Prins en van de graaf van Hoogstraten. In een brief van 15 maart 1567 laten deze twee gouverneurs van Antwerpen aan Margaretha van Parma weten dat Cardovino zich bereid heeft verklaard om aan de regentes een volledig verslag uit te brengen over de mislukte machtsgreep van de calvinisten te Antwerpen gedurende de afgelopen drie dagen. Bij die gelegenheid omschrijven Oranje en Hoogstraten Cardovino als een ‘gentilhomme fort confident et de noz amis’. Ze verzoeken ook de regentes om het verslag van Cardovino te beschouwen als bijzonder betrouwbaar, vooral ook omdat Cardovino ooggetuige is geweest van de gerapporteerde gebeurtenissen. Op 18 maart bevestigde Margaretha dat Mario Cardovino uitvoerig verslag bij haar heeft uitgebracht.Ga naar eind33. Als commandant van een regiment Walen neemt hij deel aan het beleg van Leiden in 1574 en wordt daarbij gevangengenomen.Ga naar eind33a. | |||||||||
6. Titel: Au trèsnoble seigneur, monsieur d'Holehain, capitaine dans Philippesville, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 21v).Toelichting:Ter gelegenheid van het op til zijnde huwelijk van de kapitein wordt hem dit gedicht aangeboden. Hoopte Poetou op een opdracht voor het schrijven van een epithalamium? Olhain is de eerste Nederlander aan wie in deze bundel een gedicht wordt opgedragen. | |||||||||
Olhain (ook: Dolhain):Rond 1564 was deze Olhain vermoedelijk garnizoenscommandant van Philippeville. Philippeville, dat in de huidige provincie Namen ligt, werd beschouwd als een belangrijke vesting. Het was in 1555 door keizer Karel gesticht als een bolwerk tegen het 11 km zuidelijker gelegen Mariembourg, een vesting van de Fransen. Bouwmeester van Philippeville was Sebastiaen Oyens (ook: ab Oya) uit Utrecht. Zijn schepping werd volgens Guicciardini ‘overmidts de seer goede ghelegentheyt / ende de seer dicke ende stercke mueren ende vesten / ende gheweldighe bolwercken gehouden [...] voor onwinnelijck’.Ga naar eind34.
Olhain is beter bekend onder de naam van Adrien de Berghes, heer van Olhain (circa 1535-1572). Hij was de zoon van Pierre de Berghes en van Marie de Neufville. Adrien de Berghes was een van de Artesische edellieden die het Compromis tekenden in november 1565 en hij stond bekend als een zeer fel voorstander van de afschaffing der Inquisitie. Het huwelijk waar Guillaume de Poetou enigszins voortijdig op doelt, zou pas in juli 1566 te Béthune plaatsvinden. Bij de gelegenheid van dat huwelijk met Marie de Houchain, zuster van Charles, heer van Longastre, heeft d'Olhain zowel de calvinistisch gezinde als de roomsgezinde edellieden van Artesië uitgenodigd. De feestvierende bruidegom heeft er hierbij voor gezorgd dat deze laatsten zich compromitteerden, want tijdens het diner en het bal na werd veelvuldig uit volle borst het ‘Vive le Gueux!’ aangeheven. Dit laatste beviel echter de inwoners van Béthune niet en het was slechts te danken aan het feit dat het gezelschap het vervolg van het feest elders ging vieren, dat het niet een uitbarsting van spontane volkswoede te ver duren kreeg.
Olhain werd op 17 augustus 1568 bij verstek veroordeeld, onder andere omdat hij een van de eerste twaalf leden van het Verbond der Edelen was geweest.Ga naar eind35. In 1568 werd hij door Oranje naar Engeland gestuurd om aldaar een vloot uit te rusten. Vandaar stuurde Olhain een opmerkelijk memorandum aan Willem Silvius, Oranje's agent. Hierin verzocht hij deze om Leicester op de hoogte te brengen van zijn financiële perikelen.Ga naar eind36. Onder Olhains leiding waren de Watergeuzen in 1569 voor het eerst met succes actief op het Vlie, toen ze tussen de 75 en 100 graanschepen bemachtigden die vanuit het Oostzeegebied onderweg waren naar de Nederlanden. Deze actie was een ongeëvenaard succes voor de eerste admiraal van de Watergeuzen. In de herfst van 1570 verliet Olhain de vloot, niet zonder vanuit Emden nijver losgelden voor gekaapte schepen en de bijbehorende bemanning te blijven inzamelen. Oranje was bitter gestemd over hem, omdat de gewezen admiraal zijn acties beschouwde als particuliere winstgevende ondernemingen.Ga naar eind37. Tijdgenoten beschreven deze Artesiër, die naast Frans ook Nederlands schreef, als een lange magere man met een baardje, steeds gekleed in een grove soldatenpij met hangende mouwen.Ga naar eind38. In 1572 sneuvelde Olhain bij Mons (Bergen). | |||||||||
7. Titel: A monsieur le barron d'Anbigui. Ode. (fol. 22r-24r).Aantal strofen: 21 Aantal regels: 126 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Aan de jonge baron presenteert Poetou zich als een dichter die bereid is toekomstige heldendaden van de baron te vereeuwigen. Op grond van hun gemeenschappelijke Bethuunse herkomst mag de dichter hopen op literaire opdrachten vanwege de baron. | |||||||||
Baron d'Aubigny:Uit het gedicht leren we dat de baron, die nog geen twintig is, niet zo lang tevoren diende als page bij de Engelse koningin Mary Tudor. De baron heette Gilles de Lens zoals zijn vader, die op 3 maart 1564 is overleden als gouverneur van Béthune. De vader van de jonge baron was heer van Aix en van Grand' Fosse; door zijn huwelijk met Marie de Habarcq († 1570) was hij baron van Aubigny geworden. De jonge baron was eerst getrouwd met Eléonore Douvrin en daarna met Josine de Noyelles († 1603).Ga naar eind39. Hij was heer van Wionville en werd lid van de Staten van Artesië in 1591.Ga naar eind40. | |||||||||
8. Titel: A maistre Guillaume Silvius, imprimeur du roy, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 24v-25r).Toelichting:Lofdicht van Poetou voor zijn drukker die de dichters pleegt te steunen en in hun behoeften voorziet. Kan Silvius zichzelf wel dit sonnet cadeau doen? vraagt de dichter zich af. Voor de lezer van de bundel is dit niet langer een vraag! | |||||||||
W. Silvius (ook: Willem Verwilt):Op 3 februari 1550 liet Willem Silvius, meerderjarig en afkomstig uit 's-Hertogenbosch, zich aan de Leuvense universiteit inschrijven.Ga naar eind41. Als drukker was hij te Antwerpen werkzaam in de periode 1558-1579. In 1563 leende de Antwerpse stedelijke overheid hem 1600 gulden, die hij binnen zeven jaar moest terugbetalen. Als onderpand diende zijn totale lettervoorraad die hij, afgezien van de letters die hij zelf te Lyon had laten snijden, grotendeels van Plantijn had gekocht. In zijn bezit waren verder drie nieuwe persen, ‘vele diversche schoone ghesneden figueren’, Griekse, Hebreeuwse en andere matrijzen. Dit alles ten bedrage van 2000 filipsgulden.Ga naar eind42.
Silvius geldt na Plantijn als de belangrijkste boekdrukker binnen Antwerpen uit die periode. Door de Spaanse koning werd hij benoemd tot ‘Typographus Regius’ gedurende de periode 1560-1570.Ga naar eind43. Hij was getrouwd met Katherine Jacques, kleindochter van Johanna Wortels en Cornelis van Spelle.Ga naar eind44. Van Vaernewijck vermeldt in zijn dagboek dat Silvius de kinderen van Willem van Oranje had onderwezen en dat hij bovendien het Grieks, Latijn en Hebreeuws machtig was. Hij was bijzonder goed bevriend met Thomas van Thielt (ook: Van Til), voormalig abt van St.-Bernards bij Antwerpen en later predikant te Delft.Ga naar eind45. In 1566 werd Silvius van ketterij verdacht en op 2 maart 1568 werd hij zelfs gearresteerd op beschuldiging van beeldstormerij. Op 16 juli 1568 werd hij echter vrijgesproken.Ga naar eind46. Als agent van Oranje was Silvius goed bekend met Olhain, de eerste admiraal van de Watergeuzen, die in 1569 zijn befaamde memorandum, ‘Mémoire a monsieur Silvius pour les affaires de monsr. Dolhain’, ondertekende met ‘Votre tres parfaict amy’.Ga naar eind47. | |||||||||
9. Titel: A monsieur maistre Pierre du Hot, maistre des enfans de la Chapelle de madame la Duchesse de Parme, Régente des Pays-Bas. Ode. (fol. 25r-27 [lees: 28]r).Aantal strofen: 18 Aantal regels: 144 versregels (8 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Samen met dit gedicht biedt Poetou aan Pierre du Hot boeken van Ronsard aan. Uit de tweede strofe van de ode valt op te maken dat Poetou door Pierre du Hot bescherming is aangeboden; uit dank hiervoor offreert de dichter zijn ode en boeken van Ronsard. Hij belooft Du Hot's lof ook in de toekomst uit te bazuinen. | |||||||||
Pierre du Hot (ook: du Hotz, Duhotz, de Hot):Volgens Poetou is Pierre du Hot iemand die zijn kennissen in contact weet te brengen met geleerden, en die bovendien als hun voorspraak optreedt bij Margaretha van Parma. Deze hulpvaardige man raakt steeds meer geliefd bij de Regentes, weet de dichter. Reeds keizer Karel was op hem gesteld, want de keizer liet Pierre du Hot's zoontje naar zichzelf vernoemen. Guicciardini roemt Pierre du Hot als een musicus van naam in Nederland.Ga naar eind48. De positie van hofkapelmeester te Brussel die hij bekleedde, was het hoogst bereikbare voor een musicus in de Nederlanden.Ga naar eind49. Vermoedelijk was hij een geestelijke, een kanunnik zelfs, aangezien hij werd begiftigd met prebenden van Lens en in 1560 op eigen verzoek met de prebende van Condé, die was vrijgekomen na de dood van Robert de la Porte, cantor (‘chantre’) van Filips II.Ga naar eind50. Werk van hem zou in de zestiende eeuw in druk zijn verschenen bij Venetiaanse drukkers. Vander Straeten deelt mee dat de muziekcollectie van de Sixtijnse kapel te Rome werk van hem bevat.Ga naar eind51. Verdere persoonlijke gegevens ontbreken helaas. Vermoedelijk is hij familie van Antoinette du Hot, dochter van Antoine du Hot, die afkomstig was uit Lorgies en die in 1509 poorter werd van Rijsel. Deze Antoinette du Hot vinden we in het milieu van de aanzienlijkste Rijselse textielhandelaren. In 1571 wordt zij de meter van Jean le Vasseur. De peter is Robert Fourmestraux. Zij was getrouwd met Guillaume Déliot. Hun kinderen waren Marie (gedoopt 8 sept. 1569), Jeanne (gedoopt 15 sept. 1571) en Antoinette (gedoopt 29 juni 1577).Ga naar eind52. De vader van Antoinette du Hot, Antoine, verklaarde zich in november 1562 te Rijsel bereid om 50 gulden aan de stad te lenen, zodat koren voor de armen kon worden gekocht. Zijn naam bevindt zich op een lijst die een goed inzicht geeft in wat officieel als het welgestelde deel van de Rijselse bevolking werd beschouwd. In dezelfde lijst vinden we ook de weduwe van Thomas du Hot die eveneens bereid is ten bedrage van 50 gulden in te tekenen op de lening.Ga naar eind53. | |||||||||
10. Titel: A tous nobles et généreux marchans citadins d'Anvers, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 27 [lees: 28]r).Toelichting:Met dit gedicht wordt een nieuw onderdeel van de bundel gemarkeerd, waarin de niet-Italiaanse kooplieden die te Antwerpen werkzaam zijn, worden bezongen. In het sonnet prijst de dichter de ondernemingszin van deze Antwerpse kooplui: niet slechts Italië, Frankrijk en Spanje zijn hun doel, maar ook ‘Indië’ en het met smaragden bedekte Ethiopië. De goden, meent de dichter, schenken ons deze geweldige rijkdommen echter niet om onze hebzucht de vrije teugel te laten, maar om de zwakken in de samenleving te steunen. Het gedicht eindigt met de nodige aansporingen om door te gaan op dit zegenrijke pad en zodoende de onsterfelijkheid te verwerven. | |||||||||
11. Titel: A Simon Hersin, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 28v).Toelichting:Deze koopman had eens gezegd geen werk van Poetou te kennen. Toen dit de dichter ter ore kwam, diende hij zich met dit sonnet bij de koopman aan. | |||||||||
Simon de Hersem?:Over deze man hebben we weinig of geen gegevens. In een stuk van 3 november 1565 is er sprake van een Symon de Herstenen in verband met een proces voor de Raad van Vlaanderen, tegen hem aangespannen door Jehan Rabel en anderen.Ga naar eind54. In 1566 wordt een Simon de Hersem genoemd in verband met een financiële transactie van Rijselse kooplieden te Antwerpen.Ga naar eind55. | |||||||||
12. Titel: A Gauvin Penel, dict Fariron. En vers héroïques. Sonnet. (fol. 28v-29r).Toelichting:Nieuwjaarsdicht waarmee Poetou zijn vroegere contact met Penel hernieuwt. | |||||||||
Gauvin Penel:In de HM (fol. 21v) wordt Fariron, alias Gauvin Penel, genoemd in het lijstje van Gentse graankooplieden met wie Poetou's vader in zijn tijd al contacten onderhield. Over Penel is mij verder niets bekend. Pene! lijkt een Artesische naam te zijn: op 5 mei 1549 laat zich een Petrus Penel uit Béthune aan de Leuvense universiteit inschrijven,Ga naar eind56. en als een van de ondertekenaars van een advies (d.d. 4 mei 1566) aan de Staten van Artesië om de inquisitie af te schaffen, vindt men Michel Penel ‘abbé de Blangy’.Ga naar eind57. | |||||||||
13. Titel: A Michel Brakelman. Ode. (fol. 29r-v).Aantal strofen: 6 Aantal regels: 36 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk zeven en acht lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor een oude zakenrelatie, waarin het daaropvolgende sonnet wordt aangekondigd. | |||||||||
Michiel Brakelman:Volgens de dichter behoort Brakelman tot het ‘jeune élégante race’. Hij moet zeer rijk zijn geweest. In september/ oktober 1565 krijgt hij voor de levering van 829 Bethuunse mencaulx (volgens het stuk = 101 Gentse mud en 4 halster) koren aan de stad Armentières 6809 ponden Vlaams en 12 schellingen (= 40.857 karolusgulden en 12 stuivers). In dit jaar had deze stad uit sociale overwegingen besloten een lening uit te schrijven, zodat de ergste nood onder haar behoeftige inwoners kon worden gelenigd.Ga naar eind58. Die nood was echter juist ontstaan vanwege de speculaties door grote graanhandelaren zoals de Brakelmans uit Gent.Ga naar eind59. Michiel Brakelman was de broer van Lieven Brakelman, die de Gentse calvinisten financieel steunde in de jaren 1566-1567. Zij waren beiden graankooplui. Op 21 augustus 1566 haalden zij en anderen zich vanwege hun graanspeculaties de haat van de Gentse bevolking op de hals ‘zoo dat zij haer alle moesten eenen ghoeden tijt absenteren’.Ga naar eind60. | |||||||||
14. Titel: Sonnet. (fol. 29v-30r).Verslengte: respectievelijk tien en elf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Vurig gebed, door de dichter aan Brakelman geschonken, wellicht om deze opmerkzaam te maken op zijn bekering. Op fol. 29r werd in de ondertitel van de ode voor Michiel Brakelman alvast aangekondigd dat de dichter in het sonnet zelf aan het woord zou zijn: ‘L'Aucteur parle au Sonnet ensuivant’. Vandaar dat ik geneigd ben aan te nemen dat de dichter het over zijn eigen bekering heeft in de versregels 9 en 10: Lors me sentant par toy renouvelé
O Christ, par moy il sera révélé!
| |||||||||
15. Titel: La passion et résurrection de nostre rédempteur Jésus-Christ, dirigée à la vertueuse et trèsdiscrète damoiselle, femme et espouse du prédict. (fol. 30r-36r).Aantal strofen: 26 Aantal regels: 156 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Religieus gedicht voor mevrouw Brakelman. Het is een lofzang op Christus aan de hand van het passieverhaal. Aangezien Maria noch Petrus in het gedicht voorkomen, kan dit wijzen op een calvinistische tendens. Was het gedicht soms bedoeld om tijdens de Goede Week te zingen of voor te dragen op een bijeenkomst van calvinisten? | |||||||||
Mevrouw Brakelman:Over de echtgenote van Michiel Brakelman is mij niets bekend. De veronderstelling dat zij zeer vroom was, lijkt mij niet al te gewaagd. | |||||||||
16. Titel: La résurrection de Jésus-Christ. (fol. 33v-36r).Aantal strofen: 20 Aantal regels: 120 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Religieus gedicht; net zoals het vorige gedicht bestemd voor mevrouw Brakelman. Wellicht was het bedoeld om op een calvinistische bijeenkomst met Pasen te zingen of voor te dragen. | |||||||||
17. Titel: Pour la compétence de la vie: oraison, adressée aux enfans de Joos van Deelle, trèsgentil marchant gantois. Salomon, Proverbes 30, en vers héroïques. (fol. 36r-v).Genre: sonnet. | |||||||||
Toelichting:Religieus gedicht (parafrase van Spreuken 30:7-9 en Ps. 23:2) dat de oude Van Deele op zijn sterfbed in de mond wordt gelegd. Wellicht ook bedoeld om op een bijeenkomst van calvinisten voor te dragen? | |||||||||
Joos van Deel:Gents graankoopman met wie Poetou's vader al contacten onderhield. Samen met Joost en Lieven Brakelman haalde Van Deel zich vanwege zijn graanspeculaties de haat van de Gentse bevolking op de hals.Ga naar eind61. In een stuk van 14 juni 1560 is er sprake van Joos van Delen ‘woonende tot Gent’ en Jacob vander Waeyen, ‘beyde cooplieden ende compaignons van grane’. Het stuk betreft een levering van 20 lasten Vlaamse rogge voor Amsterdam via de Antwerpse koopman Adam Wouters vander Burcht.Ga naar eind62. In een stuk van 10 april 1562 worden Joos van Delen en Lieven Brakelman, genoemd als de gemachtigden van Herman Janssoon, een ‘facteur van grane’.Ga naar eind63. | |||||||||
18. Titel: A Jacques Bernouc son cousin, devant les prisons d'Anvers. Ode. (fol. 36v-40v).Aantal strofen: 34 Aantal regels: 204 versregels (6 per strofe, tussen strofe 22 en 23 ontbreekt het wit). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen voor de regels 1, 3, 4 en 6 van elke strofe en respectievelijk vier en vijf lettergrepen voor de regels 2 en 5 van elke strofe. | |||||||||
Toelichting:Gedicht waarmee de dichter zijn neef uitvoerig bedankt omdat deze zijn reputatie heeft weten te redden. | |||||||||
Jacques Bernoulli (ook: Bernouc, Bernoul, Bernoelie, Branollia, Bernoeyl, Bornelle, Barnolgy, Parnuol):Uit het gedicht van Poetou blijkt dat hij een koopman is. Bekend is een Jacques Bernoulle, in 1564 ‘woonende inde Borchtwall tegenover den Steen’. Deze locatie vermeldt Poetou als ‘devant les prisons d'Anvers’ in de titel van zijn ode.Ga naar eind64. Deze Jacques Bernoulle was koopman in oliën. Hij komt zeer vaak voor in de geraadpleegde ‘Certificatieboeken’ omdat hij voortdurend op allerlei plaatsen in de Nederlanden mensen machtigt om geld voor hem te innen. Het oudste stuk dateert van 7 april 1556 (machtiging aan Barent de Hortere uit Middelburg) en het jongste stuk van 2 oktober 1565. Jacques Bernoulli wordt in een stuk van 7 april 1564 genoemd als zoon van wijlen Lyon Bernoul. Zijn broers heten Pierre en Nicolas. Hij is poorter van Antwerpen.Ga naar eind65. In een stuk van 20 oktober 1565 wordt Pauwelyne Huenens (ook: Hoons, Hoyens, Huvens, Oeuvens, Oevens) genoemd als weduwe van meester Lyons de Bernoy. Waarschijnlijk was zij Jacques Bernoulli's moeder. Zij woonde ‘op de cammerpoortbrugge in ons Lieve Vrouwe’. In dit stuk stelt ze zich borg voor Peeter Huenens (haar broer?) van wie wordt gezegd dat hij is: ‘haeckmeester ons heeren des Conincx van zyner ma.t bosch van zonien’.Ga naar eind66.
Ere-stadsarchivaris dr. J. Van Roey was zo goed deze koopman en neef van Poetou nog nader te identificeren. Hoewel hij niet in de spionnenrapporten uit 1566 voorkomt, dient Jacques Bernoulli toch te worden beschouwd als luthersgezind. Hij werd zelfs later een voorman van de lutherse gemeente te Frankfort. Tussen 1567 en 1570 week hij namelijk met zijn zeventien kinderen uit naar Frankfort a.M. waar hij in 1583 overleed. Zijn naamgenoot en kleinzoon Jacob Bernoulli (1598-1634) week op zijn beurt uit naar Bazel. Diens zoon Nicolaas (1623-1708) was lid van de Bazelse Grote Raad en trouwde Margaretha Schönauer. Met hun kinderen Jakob en Johann begint de dynastie van wereldberoemde mathematici die zeer tot de verbeelding spreekt van erfelijkheidsdeskundigen.Ga naar eind67. | |||||||||
19. Titel: Odelette adressée à celuy de laquelle les lettres capitalles dénotent le nom et le surnom, en vers héroïques. (fol. 4lr).Genre: odelette (kleine ode). Ook acrostichon (Hieronymvs Pvschinger). Aantal strofen: 2 Aantal regels: 20 versregels (10 per strofe). Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Vermoedelijk geschreven als dank voor de opdracht tot het schrijven van een liefdesgedicht. | |||||||||
Jeronimus Puschinger (ook: Putzinger, Poischinger, Boschinger):Deze koopman trouwde met een Antwerps meisje, namelijk met Cornelia Ysebout, dochter van de rijke lakenkoopman Cornelis Ysebout en van Petronella vander Beke. Puschinger was vermoedelijk een telg uit het bekende Leipzigse koopmansgeslacht.Ga naar eind68. Misschien was hij een zoon van Wolf Puschinger, die in de periode 1549-1555 vaak wordt genoemd als financieel agent van het hof te Brussel en als iemand die ten voordele van de Duitse handelshuizen te Antwerpen de beleggingen verzorgde. Wolf Puschinger overleed in 1558.Ga naar eind69. | |||||||||
20. Titel: Au mesme. Veu à Cupidon. (fol. 41v).Genre: acrostichon (Hieronymus Pvschinger). Aantal strofen: 2 Aantal regels: 20 versregels (10 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Bedoeld als liefdesbrief. Het is een liefdesverklaring die door Puschinger aan zijn vriendin kon worden overhandigd. Is vermoedelijk door Poetou in opdracht van Puschinger geschreven. | |||||||||
Jeronimus Puschinger:zie bij nr. 19. | |||||||||
21. Titel: Au seigneur Charles de l'Escluse, Guillaume Poetou, béthunois, Paix & santé d'amour incluse, Donne d'esprit, humble et courtois. Ode (fol. 42r-v).Genre: de eerste strofe is een acrostichon (Charles de I Esclvse). Aantal strofen: 2 Aantal regels: 34 (17 per strofe). Verslengte: respectievelijk tien en elf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor de koopman Charles de l'Escluse, waarmee hem het lijkdicht voor zijn vader Guillaume wordt aangeboden. Het is niet duidelijk of dit lijkdicht op bestelling is vervaardigd. | |||||||||
Charles Delescluse (De l'Escluse; ook: de la Cluyse):Men mag hem niet verwarren met de beroemde botanicus Carolus Clusius.
Volgens de dichter heeft Charles Delescluse zich in zijn jeugd met dichten beziggehouden. Charles Delescluse is geboren te Brugge, maar hij was als koopman te Antwerpen gevestigd. Hij was een vennoot van Jean de Haz (ook: Dehaz) die in Rijsel woonde.Ga naar eind70.
Al in 1553 was hij te Antwerpen gevestigd. We vinden zijn naam op een lijst van 103 Antwerpse kooplieden die zich bereid verklaren om een rekwest aan de Antwerpse overheid te ondertekenen. Dit rekwest, dat in juli 1553 werd ingediend, was onder leiding van Gaspar Schetz en diens broers tot stand gekomen. Hierin keerden de Antwerpse kooplieden zich tegen de privileges die hun stad aan de Noord-Duitse hanzesteden schonk, zonder in ruil daarvoor vergelijkbare tegenprestaties te verlangen.Ga naar eind71.
In een stuk van 6 maart 1564 (= 1565. n.s.) wordt de naam van Delescluses firma meegedeeld, namelijk ‘Jehan Dehaz Charles Delescluze ende geselschap’.Ga naar eind72. Hij was actief in de wijnhandel op Ierland. Uit een stuk van 10 april 1564 blijkt dat hij 120 vaten wijn door de Amsterdamse schipper Clais Pieterssoon liet verschepen vanuit La Rochelle naar Dublin of Drogheda.Ga naar eind73. Aan het eind van dezelfde maand laat hij 80,5 vaten wijn verschepen van La Rochelle naar Cork en Waterford.Ga naar eind74. Nog in dezelfde maand zorgt hij voor de verscheping van een niet gespecificeerde lading naar ‘Oostland’.Ga naar eind75. In de secundaire literatuur kent men onze Charles Delescluse als een graanhandelaar die zeer actief was in het Oostzeegebied van 1566 tot 1586. In 1566 had hij een bijhuis of in elk geval een permanente vertegenwoordiger te Amsterdam. In 1562 was er een Engelsman die zijn handelshuis te Rouen vertegenwoordigde.Ga naar eind76. Zijn firma groeide kennelijk sterk en zij nam ook steeds meer risico's, zodat tegenslagen niet uitbleven. Uit een rekwest dat op 27 juni 1566 aan Filips II werd gestuurd, blijkt dat Delescluse een schip, bevracht met wijn, laken, peper en brazielhout, naar de Sont had gestuurd. Op 26 april 1566 was het vertrokken, waarna het werd gekaapt door een Deens oorlogsschip dat de Rijselse factors van Delescluse, namelijk Adrien Boirmeure en Jehan le Moisne, en bovendien al het scheepsvolk gevangen nam. Slechts de schipper, die ziek was, mocht aan boord blijven. Ook werd een deel van de goederen geroofd. Het stuurloze schip kwam op een zandbank terecht, waarna de commandant van de West-Zweedse haven Varberg de rest van de lading aansloeg en die liet verkopen. Vandaar dat Delescluse een beroep deed op de Spaanse vorst om zijn collega's in Denemarken en Zweden hierover te benaderen. De Spaanse koning werd nog de raad gegeven niet aan de Deense en Zweedse Kroon te melden dat de desbetreffende handelswaar bestemd was voor de Sont. De indiener van het verzoekschrift zei op een spoedig antwoord te hopen, zodat de brief van Filips II nog op de 23e of 25e ‘van deze maand’ kon worden meegegeven met een van de schepen die op Varberg voeren.Ga naar eind77.
Een andere tegenslag blijkt uit een verzoekschrift aan de landvoogdes van 14 oktober 1567. Samen met een aantal andere Antwerpse kooplieden en kooplieden uit Holland en Zeeland verzoekt Charles Delescluse nu om bij de Poolse Kroon tussenbeide te komen. Hij beschrijft het gebeurde als volgt: in maart 1567 hadden ze verscheidene schepen met Nederlandse textielfabricaten naar het Estlandse Narva gestuurd (dat sinds 1558 in handen was van Moskovië). De Polen verdachten de Nederlanders echter van wapenhandel. Op 15 augustus werden zij met hun retourlading, die bestond uit vlas, was en pelzen, overvallen door Poolse kapers met kaperbrieven van de Poolse koning en dat terwijl de Nederlanders vertrouwden op de vrede tussen Spanje en Polen. Vandaar dat zij eerst dachten met zeerovers te doen te hebben en dat zij zich verdedigden, waarbij doden en gewonden zijn gevallen. Tenslotte werden zes schepen door de Polen opgebracht, waarvan alle schepelingen, ondanks hun verwondingen, in strenge gevangenschap werden vastgehouden. Omdat de indieners van het verzoekschrift van mening zijn dat de Poolse koning aan de Nederlanders slechts de wapenhandel met de Moskovieten heeft verboden en niet de normale handel met het Baltische-Zeegebied, verzoeken zij om tussenkomst bij de Poolse Kroon om de vrijlating van hun mensen en om teruggave van de handelswaar.Ga naar eind78.
Hoewel Charles Delescluse in 1566 te Antwerpen bekend stond als calvinist,Ga naar eind79. belette hem dit kennelijk niet om in zakelijke aangelegenheden een meer dan dringend beroep te doen op de tussenkomst van de Spaanse vorst en van de landvoogdes. | |||||||||
22. Titel: Epitaphe du feu honnorable et magnifique Guillaume de l'Escluse. (fol. 42r-44v).Genre: lijkdicht.
Aantal strofen 13 Aantal regels: 104 versregels (8 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Gedicht ter nagedachtenis van de vader van Charles Delescluse. Wellicht is dit gedicht - in strofe 6 een ‘triste chanson’ genoemd - eerst voorgedragen en daarna verspreid in het milieu van vrienden en zakenrelaties van de familie Delescluse? | |||||||||
Guillaume Delescluse:Blijkens Poetou's epitaaf heeft deze koopman zijn jeugd te Brugge gesleten. In 1565 (?) overleed hij op 46-jarige leeftijd te Waterford in Ierland, waar hij ook werd begraven. | |||||||||
23. Titel: A monsieur le barron d'Aubigni. En vers héroïques. Sonnet. (fol. 44v-45r).Toelichting:Gedicht ter verwelkoming van Gilles de Lens te Antwerpen. | |||||||||
Baron d'Aubigny:Uit het gedicht leren we dat Gilles de Lens pas twintig jaar is. Voor verdere gegevens over hem, zie bij nr. 7. | |||||||||
24. Titel: A Phébus Nomien. En faveur de cestuy, duquel les lettres capitalles dénotent le nom et surnom, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 45r-v).Genre: acrostichon (Pierre dv Hot). | |||||||||
Toelichting:De dichter doet een beroep op Apollo om samen met andere mythologische figuren de musicus Pierre du Hot in de bloemen te zetten. Vermoedelijk wilde de dichter met dit gedicht een feest ter ere van Pierre du Hot opluisteren. | |||||||||
Pierre du Hot:zie bij nr. 8. | |||||||||
25. Titel: Au seigneur Artus Kellen. En vers héroïques. Sonnet. (fol. 45v).Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor de rijke Kellen. Uit Poetou's sonnet valt op te maken dat Kellen een zanger is die ook instrumenten bespeelt. Deze musicus is, volgens Poetou, een lieveling van de familie Schetz. Dus vermoedelijk was hij een beschermeling van deze familie. Dit was een begerenswaardige status, want de firma Schetz was een eersterangshandelshuis.Ga naar eind80. Wellicht had Kellen de leiding van de privé-muziekkapel van deze familie. Uit de boekhouding van Melchior Schetz die ons voor 1568 is overgeleverd, leren we dat hij een kostenpost opvoerde ten bedrage van 123 karolusgulden en 9 stuivers voor ‘Musicque allerlay’.Ga naar eind81. | |||||||||
Artus Kellen (ook: Kwellinck, Quellinck?):Over hem is mij niets meer bekend dan wat uit dit sonnet op valt te maken. Wellicht was Kellen afkomstig uit Kelen (Kellen) in Noordrijn-Westfalen? Mogelijk ook behoort hij tot het voorgeslacht van de beroemde zeventiende-eeuwse beeldhouwer Artus Quellin (1609-1668).
In een stuk van 29 mei 1550 wordt een Gheeraert Kellen genoemd. Deze is poorter van Maastricht en kennelijk koopman van beroep.Ga naar eind82. | |||||||||
26. Titel: Au seigneur Michiel Baudelet, pour ses estreines, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 45v-46r).Toelichting:Nieuwjaarsdicht met wensen voor een vriend, voor diens echtgenote en kinderen. De dichter haalt als grappige anekdote aan hoe hij zich bij Joos de Peert Cheval door Baudelet de handen op de rug liet binden. In het eerste terzet neemt de dichter zich voor om het Offer van Christus te gedenken. Kennelijk was Baudelet een religieus man. | |||||||||
Michiel Baudelet:Over hem heb ik nauwelijks iets kunnen vinden. De naam Baudelet is niet onbekend in het Béthune ten tijde van Guillaume de Poetou. In 1551 wordt een Pierre Baudelet genoemd.Ga naar eind83 In 1559 wordt in een lijst van kooplui uit Rijsel die te Antwerpen (of: met Antwerpenaren) handel drijven, een François Baudele [c.q. Baudelet] genoemd.Ga naar eind84. Vandaar dat ik vermoed dat Michiel Baudelet een streekgenoot van de dichter was. | |||||||||
27. Titel: Aux enfans de Lion Raparille. Précation à Dieu. (fol. 46r).Genre: Een mislukte poging tot het schrijven van een sonnet? (zelfde verslengte als nr. 14 dat door de dichter als ‘Sonnet’ wordt betiteld; de volta ontbreekt evenwel, ook het rijmschema van het sextet wijkt af van de Marotiaanse vorm die bij Poetou gangbaar is, en de rijmen zijn grotendeels vrouwelijk). Aantal regels: 14 Verslengte: respectievelijk tien en elf lettergrepen (rijmschema: ABBA ABBA BAC dCe). | |||||||||
Toelichting:Technisch zwak gedicht, vermoedelijk uit Poetou's begintijd als dichter. Gebed bestemd voor de kinderen van Raparille. Omwille van de religieuze inhoud acht ik een verband met het sonnet voor Baudelet mogelijk. Daar werd immers al een religieuze wending aangekondigd. | |||||||||
Lion Raparille:Deze man heb ik niet kunnen traceren. Wellicht was hij familie van Baudelet? | |||||||||
28. Titel: A tous gentils marchants lillois. En vers héroïques. Sonnet. (fol 46v).Toelichting:Vermoedelijk vormt dit sonnet (net als gedicht nr. 10) een structurerend element in de bundel. Het kondigt de gedichten aan die worden opgedragen aan kooplieden die uit Rijsel afkomstig zijn. In het gedicht vestigt de dichter de aandacht op de spectaculaire handelsgeest van de Rijselse zakenlieden. Zij varen op Italië, Spanje en Frankrijk; mogelijk daarom roept hij hen ook op om naar de kusten (‘les doux flancs’) van Mangy (dit is de benaming die Marco Polo gaf aan het China ten Zuiden van de Yangtze) te reizen om daar ‘esmail’ (geëmailleerd porcelein?) te gaan halen. Of de Rijselse kooplieden in 1565 aan Poetou's oproep gehoor hebben gegeven, heb ik in de secundaire literatuur niet kunnen vinden. Vermoedelijk bestond bij hen wel het plan om naar China te trekken, maar talmden zij nog vanwege de risico's. Poetou, die ondernemingszin immers zeer hoog in het vaandel draagt, poogt hen hier te prikkelen tot actie.Ga naar eind85. | |||||||||
29. Titel: Epitaphe de Hubert Délio, dirigé aux vertueux et débonaires seigneurs Guillaume Délio, Gérard du Bosquiel, Jan le Vasseur et compaignie, Interloquuteurs Lille et le Passant. (fol. 46v-50r).Genre: lijkdicht.
Aantal strofen: 57 Aantal regels: 342 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk vier en vijf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Geschreven naar aanleiding van het overlijden van het hoofd van de Antwerpse firma Déliot. De heren Guillaume Déliot, Gérard du Bosquiel en Jan le Vasseur c.s. vormden kennelijk de nieuwe leiding van deze firma. In een dialoog tussen de stad Rijsel en de Voorbijganger (een geliefkoosde figuur in het klassieke, funeraire epigram) wordt de overledene vooral om zijn caritas geprezen: armen, weduwen, wezen en dichters werden door de overledene financieel gesteund. Vermoedelijk heeft Poetou dit epitafium ter nagedachtenis van Hubert Déliot geschreven in opdracht van de nieuwe directie van de firma. Misschien werd het gedicht wel voorgedragen tijdens de maaltijd na de begrafenis. | |||||||||
Hubert Déliot:Deze Rijselse koopman was in 1559 actief in de graanhandel met het Oostzeegebied.Ga naar eind86. Hubert Déliot was vermoedelijk reeds vóór 18 augustus 1564 overleden, aangezien uit een stuk van die datum blijkt dat zijn zoon Guillaume de firma ‘Hubert Deliot ende geselschap’ leidt.Ga naar eind87. Naast een zoon Guillaume had Hubert nog een dochter, Marie geheten.Ga naar eind88. Marie Déliot was reeds vóór 6 oktober 1565 weduwe geworden, blijkt uit een stuk van deze datum. Haar overleden man heet hierin ‘Guillaume Castelein le Josne’.Ga naar eind89. Uit een ander stuk van 11 juni 1573 blijkt dat zij vóór die datum al is overleden.Ga naar eind90. Haar schoonzoon heet Nicolas Parmentier.Ga naar eind91. Het hoofdkantoor van de firma stond aan de Grote Markt te Rijsel. Samen met zijn broer Pierre stichtte Hubert Déliot te Rijsel de ‘école Déliot, dite des Grisons [= grauwe zusters]’ waar de kinderen der armen konden leren lezen, schrijven en rekenen en waar ze werden opgevoed ‘en bonnes moeurs’.Ga naar eind92. | |||||||||
Guillaume Déliot:Zoon van Hubert Déliot. Guillaume Déliot schijnt verschillende malen lid van de magistraat te Rijsel te zijn geweest. Hij was getrouwd met Antoinette du Hot. Hun kinderen waren: Marie (getrouwd met Jean Drayon of Dragon in 1592), Jeanne (getrouwd met André de Fourmestraux le jeusne in 1597) en Antoinette (getrouwd met Jean le Vasseur in 1594). Guillaume Déliot stond in 1566 te Antwerpen bekend om zijn calvinistische sympathieën.Ga naar eind93. Beroemd was te Antwerpen de Stichting-Déliot die kinderen uit behoeftige gezinnen van schoolgeld voorzag of hun een ambacht liet leren. Deze stichting was ook bekend om haar mecenaat en om haar toewijding aan het nut van 't algemeen.Ga naar eind94. Het is op de activiteiten van de fundatie-Déliot dat Poetou voornamelijk lijkt te doelen. | |||||||||
Gérard du Bosquiel:Hij was een vennoot van Guillaume Déliot. In 1566 staat hij bekend als calvinist.Ga naar eind95. De families Déliot en Du Bosquiel waren aan elkaar geparenteerd: in een stuk van 6 augustus 1566 wordt Marie Déliot genoemd. Zij is - zoals gezegd - de zusterGa naar eind96. van Guillaume en de weduwe van Guillaume ‘Capellain’. Haar zwager is Gérard du Bosquiel. In een ongedateerd stuk (vermoedelijk uit november 1562) legt Pierre du Bosquiel in naam van de firma Guillaume Déliot, Gérard du Bosquiel ‘et compaignie’ een erfeniskwestie voor aan de Antwerpse overheid. In dit stuk is er sprake van ‘wijlen hun vader’. Het is mij niet duidelijk of dit laatste op Hubert Déliot betrekking heeft.Ga naar eind97. | |||||||||
Jan le Vasseur:Deze naam geeft de nodige problemen. Gezien de Rijselse context meen ik dat het hier gaat om een telg van de Rijselse Le Vasseurs, die bekend stonden als handelaren in sajet. Het betreft hier vermoedelijk Jan le Vasseur († 2 juni 1583), bijgenaamd ‘le jeune’, die ook bekend is als stichter van het kartuizerklooster O.L. Vrouw van Smarten in La Boutillerie. Jan le Vasseur le Jeune was de zoon van de gelijknamige Rijselse poorter Jan le Vasseur († 1566). Zijn broer heette Jacques. De eerste echtgenote van Jean le Vasseur (le jeune) was Jeanne Déliot (vermoedelijk een zuster van Marie en Guillaume Déliot). Zij overleed in september 1558. Dit eerste huwelijk eindigde kinderloos. Zijn tweede vrouw was Marie de Fourmestraux (huwelijk gesloten op 15 december 1562). Ze kregen vier kinderen, namelijk Marguerite, Marie, Antoinette en Jean (1571-1644). Toen laatstgenoemde in 1571 te Rijsel werd gedoopt, had hij als peter Robert de Fourmestraux en als meter Anthoinette du Hot. In 1594 trouwde hij met Antoinette Déliot, een dochter van Guillaume Déliot en Anthoinette du Hot, zijn meter.
De Jan le Vasseur die hier samen met Hubert Déliot en Gérard du Bosquiel door Poetou wordt toegesproken in het epitafium voor Hubert Déliot, is geparenteerd aan de aanzienlijkste Rijselse handelsgeslachten.Ga naar eind98.
In een Antwerps archiefstuk van 7 december 1564 wordt Jan le Vasseur genoemd als firmant van de firma ‘Guillaume Deliot ende Gérard du Bosquiel ende geselschap’.Ga naar eind99. Het is ook in zijn functie van firmant dat hij wordt genoemd in de titel van Poetou's epitafium.
Is hij dezelfde als de gelijknamige wijnkoper die in een stuk van 5 november 1565 wordt genoemd?Ga naar eind100. In een Italiaans stuk van 21 juni 1571 legt een Jehan Vasseur een verklaring van goed gedrag af ten gunste van de Venetiaanse koopman Jacomo Sandro. Bij die gelegenheid wordt als zijn leeftijd opgegeven: 50 jaar,Ga naar eind101. wat niet in overeenstemming is met de opgave in een stuk van 6 februari 1561 (= 1562 n.s.). Daar wordt als zijn leeftijd opgegeven 48 jaar.Ga naar eind102. Nog in ditzelfde jaar had hij contact met de Genuese koopman Laurencio Sauli Saquerio die, toen hij een lading rozijnen uit Malaga aankreeg met waterschade, aan de Antwerpse overheid verzocht om Juan Vasseur en Alvaro Bras de schade ten behoeve van de verzekering te laten schatten.Ga naar eind103. Door Coornaert wordt een Jehan Levasseur genoemd in de lijst die hij samenstelde van kooplieden uit Rijsel die werkten in Antwerpen of met Antwerpenaren handel dreven. Hij wordt genoemd voor de jaren 1542 en 1568; in 1554 is er sprake van een Jehan Ie jeune Levasseur.Ga naar eind104. | |||||||||
30. Titel: Au seigneur Pierre du Bosquiel. Ode. (fol. 50v-51v).Aantal strofen: 6 Aantal regels: 72 versregels (2 triaden bestaande uit 14 versregels per strofe, c.q. antistrofe, en uit 8 versregels per epode). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor de twintigjarige Pierre du Bosquiel, een telg uit de beroemde Rijselse koopmansfamilie, liefhebber van liederen en van vrolijke conversatie. Met dit gedicht wil de dichter zich onder Du Bosquiels bescherming stellen. Poetou wil graag nog enkele mooie sonnetten voor de koopman schrijven, mits deze daar prijs op stelt. | |||||||||
Pierre du Bosquiel:In 1566 stond hij te Antwerpen bekend om zijn sympathie voor het calvinisme.Ga naar eind105. Zie ook nr. 29, s.v.: Gérard du Bosquiel. | |||||||||
31. Titel: Aux seigneurs Jaques et Jehan le Pé, frères, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 52r).Toelichting:Nieuwjaarsdicht waarin Guillaume de Poetou beide kooplieden belooft dat hij God zal bidden om nageslacht voor hen. | |||||||||
Jacques en Jehan le Pé (ook: Lepé):Stammen beide broers, gezien de Rijselse context waarin zich dit sonnet bevindt, uit Rijsel? Dit lijkt te worden bevestigd door een stuk uit 1562 waarin staat dat zij aan de stad Rijsel elk 50 gulden leenden.Ga naar eind106. De broers Jacques en Jean zaten waarschijnlijk in de handel op Afrika, wat blijkt uit vs. 1-4: Je ne veux seulement, l'Olimpien orer
[...] qu'il vous doint pour Estreine
Les plus riches thrésors, qu'en Afrique on butine,
Pour vous faire amplement de chascun admirer:
Jean le Pé ben ik in de Certificatieboeken niet tegengekomen, wel zijn broer Jacques. In een stuk van 6 oktober 1565 wordt hij genoemd als koopman in verband met de aankoop van vijftig viertelen tarwe. Uit een stuk van 11 juni 1573 blijkt dat hij getrouwd is met Antoinette de le Chambre, dochter en erfgename van wijlen François en Anne de Bailleul, genaamd Anne de Bapalmes.Ga naar eind107. In het reeds genoemde Rijselse stuk uit 1562 komt Anne de Bailleul voor als: ‘La vesve Franchois de le Cambre’. Deze weduwe wil om te beginnen 50 gulden lenen... ‘et plus se [= si] elle peult’.Ga naar eind108. | |||||||||
32. Titel: En faveur de Claude Ripet, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 52v).Genre: Het sonnet wordt niet alleen door een kwatrijn voorafgegaan, maar het heeft ook op zich een merkwaardige vorm: het bestaat namelijk uit één acrostichon en drie mesosticha. Het gedicht is afgedrukt in drie kolommen; de beginletters van elke kolom vormen het kwatrijn dat aan het sonnet voorafgaat en dat luidt als volgt: Venus oi Ie lapet
Le deul et pasion
De ton aimé Ripet
Par ta compasion.
| |||||||||
Toelichting:Liefdesgedicht, vermoedelijk door de dichter in opdracht van Ripet geschreven en bestemd voor diens geliefde. | |||||||||
Claude Ripet:De Poortersboeken vermelden een Claude Ripat of Ripet, zoon van Hannibal Ripat, die uit Brussel afkomstig is. Van beroep was deze Claude ‘specier’ (handelaar in specerijen). Op 17 februari 1576 verwierf hij het poorterschap.Ga naar eind109. | |||||||||
33. Titel: Au seigneur Gilles Hazebart, lieutenant des maîtres des Postes de la ville d'Anvers, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 53r).Toelichting:In dit gedicht kondigt de dichter aan binnenkort een ‘Escripture’ te zullen vervaardigen waarin hij Hazebarts lofwaardige daden zal behandelen. Wellicht functioneert dit sonnet als een voorproefje om de ongeduldige opdrachtgever gerust te stellen? | |||||||||
Gilles Hazebart:Vermoedelijk is hij de Gilles N. die in een rapport van een spion van Filips II als schoonzoon van de oude Jean du Bois wordt genoemd. Van deze Gilles N. wordt in het rapport gezegd dat hij ‘clercq du maistre des postes’ en calvinist is.Ga naar eind110. De ‘N’ in Gilles N. interpreteer ik als ‘Nomen’ (Latijn voor: naam). Kennelijk vond de spion van Filips II het om onnaspeurbare redenen niet nodig om Hazebarts naam expliciet te vermelden. Uit een andere bron valt op te maken dat jonker Gilles Hazebart getrouwd was met Magdalene du Bois en dat hij leefde van ca. 1530 tot ca. 1600. In deze bron wordt hij ‘schildknaap’ genoemd. Er wordt hierin niets gezegd over Hazebarts ambtsbezigheden als plaatsvervangend postmeester. Wel wordt gesteld dat hij tresorier was van het garnizoen te Gravelines en burgemeester van Bourbourg (Broekburg); beide plaatsen liggen in het arrondissement Duinkerke. Zijn wapenschild wordt beschreven als: ‘d'or à 3 cors de sable liés et virolés de gueules, brisure: une billette de sable en abîme’, wat in mijn bron wordt vertaald als ‘drie posthoorns op een lichte achtergrond’. Dit wapenschild kan er op wijzen dat we hier inderdaad met de plaatsvervangende postmeester te maken hebben.Ga naar eind111. Gilles Hazebart lijkt nooit vervolgd te zijn geweest om godsdienstige redenen. In een dergelijk verband althans ben ik zijn naam verder niet tegengekomen. Wel vond ik dat hij in 1574 in staat was om een aanzienlijk bedrag te lenen aan Jean de la Faille.Ga naar eind112. | |||||||||
34. Titel: Aux muses, en faveur de celuy duquel les lettres capitalles dénotent le nom et surnom, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 53v).Genre: acrostichon (Pierre Senechal). | |||||||||
Toelichting:Gedicht voor Pierre Senechal wiens belangstelling voor de poëzie wordt geroemd. | |||||||||
Pierre Senechal:In 1538 staat hij op een lijst met namen van kooplieden uit Armentières die het initiatief steunen om een eigen lakenhal te Antwerpen op te richten.Ga naar eind113. Hij komt ook voor op de lijst uit 1565 met de namen van welgestelde inwoners van Arrnentières die bereid zijn geld te lenen aan de stad, zodat deze koren kan aankopen ten behoeve van de armen. Het bedrag dat Senechal belooft te lenen, is zeer aanzienlijk, namelijk 55 pond Vlaams (= 330 karolusgulden).Ga naar eind114. We hebben een aanwijzing dat hij in elk geval vóór 1592 moet zijn overleden. In de rekeningen van de broederschap van O.L. Vrouw van Barmhartigheid te Armentières komt de gift voor die de weduwe van Pierre Senechal bij testament aan de broederschap heeft geschonken. Ook hier komen we een aanzienlijk bedrag tegen, namelijk 40 pond Vlaams (= 240 karolusgulden).Ga naar eind115. | |||||||||
35. Titel: Du feu Gérard de Poetou, père de l'aucteur. Epitaphe. (fol. 53v-54r).Aantal regels: 8 Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lijkdicht naar aanleiding van het overlijden van Poetou's vader. Het gedicht is overwegend biografisch van aard. In het geheel van de bundel kan dit gedicht ook de functie van structurerend element hebben gehad. Met dit epitafium begint namelijk een reeks gedichten die bestemd is voor familieleden, vrienden en streekgenoten, kortom voor de intimi van de dichter. Zoals reeds in hoofdstuk 2, noot 6 werd opgemerkt, volgt Poetou in dit gedicht het Epitaphe de Clément Marot na van Etienne Jodelle. | |||||||||
Gérard de Poetou:Voor gegevens over de vader van de dichter, zie hoofdstuk 2. | |||||||||
36. Titel: De Jenne Warrive, espouse du feu Gérard de Poetou, mère de l'aucteur. En vers héroïques. Epitaphe. L'Esprit de la défuncte parle à ses enfans. (fol. 54r).Genre: lijkdicht. Aantal regels: 14 | |||||||||
Toelichting:Volgens de ondertitel spreekt in dit epitaaf de overleden moeder haar kinderen toe. De nadruk valt hier op de consolatio, het troosten van de nabestaanden. Wellicht was het epitaaf bedoeld om te worden voorgedragen tijdens de maaltijd na de begrafenis? | |||||||||
Jeanne Warrive:Voor de weinige gegevens over haar, zie hoofdstuk 2. | |||||||||
37. Titel: A celuy duquel les lettres capitalles dénotent le nom et surnom, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 54v).Genre: acrostichon (Alart de la Crois). | |||||||||
Toelichting:Bij zijn aankomst te Antwerpen (in 1565?) wordt Allard de la Croix met dit sonnet verwelkomd. Blijkens de inhoud van dit gedicht heeft de dichter willen laten zien dat hij De la Croix beter kent en eert dan menig ander die hem heeft verwelkomd. | |||||||||
Allard de la Croix:Vermoedelijk was hij uit Armentières afkomstig. In de rekeningen uit 1550-1551 die de lakenhal van Armentières te Antwerpen betreffen, komen we zijn naam drie maal tegen. Uit die stukken blijkt dat hij regelmatig tussen Armentières en Antwerpen heen en weer reisde met brieven en officiële stukken met betrekking tot de lakenhal. Hij wordt hierin genoemd als ‘messagier’ [= koerier].Ga naar eind116. Het lijkt me niet onmogelijk dat hij familie was van Pierre de la Croix, Poetou's geldschieter aan het begin van diens Antwerpse periode. In de Antwerpse Certificatieboeken treffen we twee stukken aan, daterend uit 1560, waarin Allard de la Croix een machtiging krijgt om zaken voor anderen te behartigen. In het eerste stuk, van 30 januari 1560, wordt hij samen met Nicolas Lernoult aangesteld als zaakwaarnemer van Clara Adriaens, weduwe van Thirry Demoeleneere. In het volgende stuk, van 18 december 1560 worden hij en Seger de la Croix door de Antwerpse koopman Julien le Febure gemachtigd om diens zaken elders te behartigen.Ga naar eind117. | |||||||||
38. Titel: Au seigneur Charles de Labarre, en vers héroïques. (fol 54v-55r).Genre: sonnet. | |||||||||
Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor De la Barre, aan wie Poetou zich als een bevlogen dichter voorstelt. | |||||||||
Charles de la Barre:In het sonnet van Poetou wordt een vergelijking gemaakt waarbij juwelen een belangrijke rol spelen. Dit kan erop wijzen dat Charles de la Barre in de juwelenhandel zat of juwelier van beroep was. De Antwerpse Certefficatieboeken bevatten twee stukken uit 1559 waarin De la Barre wordt genoemd. Het ene is een stuk waarin Gille Senechal, Jean du Bois en Charles de la Barre worden gemachtigd door François de Pennin, curator van de goederen nagelaten door diens broer George, om voor Pennin de zaken te behartigen in Artesië. Het andere stuk, van 16 november 1559, betreft opnieuw een machtiging door Pennin van een aantal mensen, onder wie Charles de la Barre en Jehan du Bois.Ga naar eind118. | |||||||||
39. Titel: A maistre François le Petit en vers héroïques. Sonnet. (fol. 55r).Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor een stadgenoot van de dichter. Kennelijk was François le Petit zeer geïnteresseerd in de nieuwe poëzie, gezien de nadruk die de dichter legt op de navolging van Ronsard. | |||||||||
François le Petit:Hij was arts te Béthune. Zijn vrouw was Cathérine d'Illiès († 1578). Dit blijkt uit het opschrift van haar graf in de kloosterkerk van de Zusters Annunciaten te Béthune.Ga naar eind119.
Misschien was François de vader van de beroemde historicus Jean François le Petit (1546-† na 1614), die griffier was te Béthune rond 1577. Na zijn overgang tot het calvinisme leerde deze laatste te Antwerpen de Prins kennen, in wiens dienst hij trad.Ga naar eind120. | |||||||||
40. Titel: A maistre Pierre de Warlencourt en vers héroïques. Sonnet (fol. 55v).Toelichting:Met dit sonnet wendt de dichter zich tot de vader van Guillaume, zijn oude schoolmakker. Met deze laatste wenst Poetou vriendschapsbanden aan te knopen van dezelfde stevigheid als ooit de banden tussen zijn eigen vader en Pierre de Warlencourt waren. Van vader Pierre verwachtte Poetou kennelijk enige voorspraak bij diens zoon Guillaume. | |||||||||
Pierre de Warlencourt:Zie hoofdstuk 2. | |||||||||
41. Titel: A maistre Guillaume de Warlencourt, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 55v-56r).Toelichting:Nieuwjaarsdicht waarin de dichter zijn oude schoolmakker eraan herinnert dat ze elkaar ‘vanaf de moederborst’ hebben gekend. Moeten we dan niet nu onze vriendschapsbanden verstevigen? vraagt hij zich af. | |||||||||
Guillaume de Warlencourt (ook: Gulielmus Warlincurius):Over het dichterschap van Warlencourt is maar weinig bekend. Wat over hem wordt vermeld in de oudere biografische woordenboeken zoals Andreas Valerius en J.F. Foppens, berust vermoedelijk op de Athenae Belgicae van F. Sweertius (1628). Als werken van hem worden hierin genoemd: Poëmata sacra et profana en Veteris et novi Testamenti Cantica et Iobeae Propheticae pars waarin een ‘Carmen eruditum’ van hem te vinden zou zijn.Ga naar eind121. Vermoedelijk heeft hij niet in de volkstaal gepubliceerd, maar was hij een Neolatijns dichter. Een bijdrage van hem vonden we in A. Hoius (ook: Hoyus): Ezechiel propheta, paraphrasi poetica illustratus, et in VI. libros tributos [...]. Duaci, Apud Ioannem Bogardum, 1598, fol. ):( ):(3v (ex. KB B: II 26.042). Bij dit werk van Hoius hoort een drietal ‘Orationes’; één ervan is een lofrede, namelijk De gentis urbisque Atrebatium laudibus, Panegyrica. Item Duacum, Et Betunea. Pro B. Gregorio Magno, adversus quendam Gallum: et pro criticis: Apologiae. Deze lofrede op de beroemde mannen van - onder meer - Béthune heb ik niet kunnen raadplegen. In het Brusselse exemplaar van de Ezechiel propheta ontbrak dit werk. | |||||||||
42. Titel: A Guillaume de Taillis, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 56r).Toelichting:Lofdicht voor Guillaume de Taillich die, blijkens een toespeling in het sonnet, onlangs zakelijke of persoonlijke tegenslagen in zijn leven te verwerken kreeg. Vermoedelijk was deze Bethuunse koopman een goede kennis van de dichter uit de tijd toen deze zelf nog graanhandelaar te Béthune was. | |||||||||
Guillaume de Taillis (ook: Taillich):Gezien de hoge graanbelastingen die hij in 1558 aan de stad Béthune moet betalen, was hij toen waarschijnlijk aldaar als welgestelde graanhandelaar gevestigd.Ga naar eind122. In 1577 wordt een Guillaume de Tailliez genoemd als een van de kooplieden uit Béthune die te Antwerpen zaken doet.Ga naar eind123. | |||||||||
43. Titel: A François l'Héritier, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 56v).Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor de Bethuunse koopman Lhéritier om hem te bedanken voor de kazen die hij de dichter heeft geschonken. Poetou toont zich zeer ingenomen met dit cadeau. Er is alle kans dat deze kazen uit de geboortestad van de dichter stamden, immers een stad ‘in de welcke groote menichte van seer goeden ende vermaerden kase [wordt] gemaeckt’.Ga naar eind124. | |||||||||
François Lhéritier:In een lijst van kooplieden uit Béthune die te Antwerpen zaken deden, wordt hij genoemd voor de jaren 1552, 1553 en '1579.Ga naar eind125. Hij was kennelijk een vriend van of geparenteerd aan de familie La Boue. Wanneer Philippe de la Boue in 1563 overlijdt, wordt hij door de weduwe La Boue,
Magdalena Spronckmans, gemachtigd om al haar zaken te Béthune te behartigen. In dit stuk wordt als Lhéritiers woonplaats Béthune vermeld. Uit het huwelijk van Philippe de la Boue en Magdalena Spronckmans zijn negen kinderen voortgekomen. Slechts één van die kinderen, een dochter, is getrouwd, namelijk met Cornelis Bosschart. Voogden van de overige kinderen zijn de broers Gillis en Vincent de Smit (van wie sprake is in Vander Noots Poeticsche Werken)Ga naar eind126. en Paul Danneels.Ga naar eind127. | |||||||||
44. Titel: Au gentil et vertueux seigneur Philippes Palme. Sonnet. (fol. 56v-57r).Verslengte: respectievelijk tien en elf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor een weldoener, tevens verwelkoming van een vriend. | |||||||||
Philipp Palm:Gezien de inhoud van het sonnet was hij een welgesteld iemand die de dichter financiële steun verleende. Uit een stuk van 11 juli 1559 blijkt dat hij te Keulen woonachtig was.Ga naar eind128. In 1562 liet hij oorlogsmunitie, bestemd voor de Prins van Condé, naar Dieppe verschepen. Condé was samen met Gaspard de Coligny de militaire en politieke aanvoerder van de hugenoten in Frankrijk. Het munitiecontract tussen Condé en Palm dateerde van 28 juli 1562, en daarin was gestipuleerd dat alle risico's voor rekening van Condé waren. De specificatie met de termen van het contract bevond zich in 1564 te Hamburg. Het munitieschip voor Condé is echter nooit ter bestemming aangekomen: onderweg naar Dieppe werd het in oktober 1562 gekaapt. In het stuk van 12 mei 1564 wordt nog eens bevestigd dat de koopman Philippe Palm afkomstig is uit Keulen.Ga naar eind129. Nog in 1565 leggen een aantal kooplieden uit Caen ten behoeve van Palm een gunstig getuigenis af.Ga naar eind130. | |||||||||
45. Titel: Au seigneur Jan du Pon, marchant lillois, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 57r).Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor de Rijselse koopman en dichter Jan Dupont. | |||||||||
Jan Dupont:Uit een stuk van 2 mei 1561 blijkt dat Jan Dupont te Rijsel woont,Ga naar eind131. maar nauwelijks een jaar later (volgens een document van eind april 1562) lijkt hij zich als koopman in Antwerpen te hebben gevestigd. De naam van zijn firma luidt ‘Jacques Coene et Compaignons’.Ga naar eind132. Uit een ander stuk, van 9 december 1564, dat handelt over de verkoop van vele saaien (‘plusieurs sayes’), komen we nog meer details over hem aan de weet: hij is een zoon van Guillaume Dupont en circa 43 jaar oud; zijn vennoot Jaspar Coens is eveneens uit Rijsel afkomstig.Ga naar eind133.
De Rijselse Duponts hadden vanaf 1560 bijkantoren aan de Oostzeekust.Ga naar eind134. In het najaar van 1565 liet de schout van Enkhuizen twee schepen van Jan Dupont, bevracht met koren, die onderweg waren van Emden naar Rouen, aan de ketting leggen.Ga naar eind135.
Dupont was vermoedelijk een oude bekende van de dichter. Uit het gedicht valt op te maken dat deze Rijselse graanhandelaar al vanaf zijn vroege jeugd een voedsterkind was van de Parnas (‘nourisson de Permesse’): hij schreef kennelijk gedichten! Aan deze liefhebber van de dichtkunst biedt Poetou dit sonnet aan, onder de uitdrukkelijke vermelding dat het gemaakt is naar het voorbeeld van Ronsard: [...] ce Sonnet trescommode
Basti à la façon du Cygne Vandomois.
Of Jan Dupont ook op godsdienstig gebied actief is geweest, is mij niet bekend. Wel stonden Antoon, Peter en Gérard Dupont in 1566 te Antwerpen bekend als calvinisten.Ga naar eind136. | |||||||||
46. Titel: Au seigneur Pierre de la Croix, compère de l'aucteur, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 57v).Toelichting:Gedicht om De la Croix te troosten nu het hem slecht gaat. De dichter memoreert hoe De la Croix met zijn goederen en krediet anderen vele malen heeft bijgestaan. Hiervoor brengt de dichter hem hulde en dank. | |||||||||
Pierre de la Croix:Zie over hem: hoofdstuk 2. | |||||||||
47. Titel: A Pierre des Planques. En vers héroïques. Sonnet. (fol. 58r).Toelichting:Deze welgestelde man uit een bekend Rijsels koopliedengeslacht wordt door de dichter een aantal christelijke geboden onder ogen gebracht, namelijk: God vrezen; Zijn geboden onderhouden; de naaste beminnen; geen oordeel vellen over anderen; zichzelf kennen en iemand die beter is, navolgen; slechte plaatsen mijden en de zonde verafschuwen; oude mensen hoffelijk behandelen en zoals zijn ouders in wijsheid groeien. | |||||||||
Pierre Desplancques:In 1557 en 1561 wordt hij vermeld als koopman uit Rijsel die te Antwerpen woont.Ga naar eind137. Uit een stuk van 2 oktober 1561 blijkt dat hij in dienst was van de firma Jacques Delobel, Hélie des Plancques en co.Ga naar eind138. Mogelijk is Pierre Desplancques in 1562 overleden? In de Rijselse lijst van november 1562 waarin de welgestelde inwoners van deze stad vermeld staan die zich bereid hebben verklaard geld te lenen ten behoeve van de aankoop van graan voor de behoeftige bevolking, is sprake van de weduwe van Pierre Desplancques die 50 gulden wil lenen.Ga naar eind139. Indien Pierre Desplancques in 1562 is overleden, dateert het sonnet wellicht van datzelfde jaar. Misschien was Desplancques ernstig ziek toen de dichter hem tot troost dit gedicht aanbood?
De compagnons van de Desplancques, namelijk de Delobels (onder wie Jacques) stonden in 1566 te Antwerpen bekendGa naar eind140. als calvinisten. | |||||||||
48. Titel: A Guillaume Coppin, en vers héroïques. Sonnet. (fol 58r).Toelichting:Lofdicht voor de vrome Colpin, waarin de dichter meedeelt dat hij God zal bidden om nageslacht voor hem. | |||||||||
Guillaume Colpin (ook: Coppin, Colpijn):In de Antwerpse Poortersboeken wordt een Guillaume Colpijn genoemd die afkomstig is uit Kamerijk (Cambrai). Zijn vader heet Peter van zijn voornaam. Guillaume was koopman van beroep. Hij verwierf het poorterschap op 21 mei 1557. Zijn vader zat in de internationale handel: op 17 november 1540 leverde Petrus Colpijn Kamerijks linnen aan de Antwerpse koopman Andreas Luchtmaker (afkomstig uit Hamburg) en aan Martin Oeyen, koopman uit Danzig.Ga naar eind141. Guillaume Colpijn komt in een stuk van 7 juli 1564 ter sprake. Hij staat hierin vermeld als ‘bonetvercoopere alhier’. De naam van zijn vrouw luidt: Katelijne Vrancken.Ga naar eind142. In een ander stuk van 12 november 1565 verklaart de koopman Guillaume Colpijn dat hij borg staat voor het voldoen van de zoutbelasting aan de rentmeester van de stad door Hansen Verclocken.Ga naar eind143. Moeten we hieruit besluiten dat Colpijn het zoutmonopolie van Antwerpen geheel of gedeeltelijk in handen had en dat hij dit voor de periode 1565-1566 aan Verclocken verpachtte?
Documenten in verband met de godsdienstige achtergrond van Guillaume Colpijn leveren een identificatieprobleem op. Na 1563 werden aan de kerkenraad van Valenciennes zes personen toegevoegd, omdat de acht zittende leden waren ‘gens de petite qualité et aussy que les affaires de la nouvelle religion augmentoyent de jour en jour’. Eén van degenen die werden toegevoegd na de komst van predikant Guy de Bray te Valenciennes, was ‘Guillaume Coppin, marchand’.Ga naar eind144. Op 1 maart 1568 werden 34 poorters van Valenciennes aangehouden; vijf dagen later werden 21 van hen verbannen. De goederen van een aantal ‘notables et riches bourgeois’ werden geconfisqueerd. Tot deze laatsten hoort Guillaume Colpin.Ga naar eind145. Is hij dezelfde als degene die, samen met Pierre en Matthieu Colpijn, door de Raad van Beroerten te Brussel werd veroordeeld?Ga naar eind146.
Volgens Van der Essen werden Pierre Colpijn en zijn broers Guillaume en Matthieu, allen afkomstig uit Kamerijk, op 5 mei 1570 verbannen omdat ze calvinistische bijeenkomsten hadden bezocht.Ga naar eind147. Het rapport van de spion van Filips II, Philippe Dauxy, opent met een opgave van de namen van Antwerpse calvinisten die afkomstig zijn uit Kamerijk. Hierin komen ook de Colpins nader ter sprake. Er staat: ‘Pierre Collepin (avant esté bon catolicque, demourant près la Couperstrate [= Koepoortstraat, K.B.] tevant Jan Descarnes, sans oublier deux de ces frères’.Ga naar eind148.
Bij de Pacificatie van Gent in 1576 vielen de Colpins vermoedelijk onder het algemeen pardon van Filips II. We treffen althans Pierre en zijn vrouw in 1577 aan in de Antwerpse handel. In een document uit dit jaar worden zij vermeld als afkomstig uit Kamerijk en zij participeren voor één derde in de vennootschap die zij te Antwerpen samen met hun twee zonen vormen.Ga naar eind149.
Volledige duidelijkheid krijgen we niet: voorlopig houd ik het erop dat degene aan wie Poetou hier twee gedichten opdraagt, afkomstig is uit Kamerijk en poorter is van Antwerpen. Een naamgenoot zou in dezelfde periode poorter zijn geweest van Valenciennes. Wel is duidelijk - naamgenoot of geen naamgenoot - dat Guillaume Colpin in 1566 te Antwerpen bekend moet hebben gestaan als calvinist. | |||||||||
49. Titel: Chant dirigé à celuy duquel les lettres capitalles dénotent le nom et surnom. (fol. 58v).Genre: acrostichon (Gvillavme Coppin). Aantal regels: 14 versregels (rijmschema: AbbA AbbA ccD eeD). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lied, door de dichter uit vriendschap voor en tevens tot lof van Guillaume Colpin geschreven. De tekstdichter blijkt verrukt te zijn over de muzikale kwaliteiten van Colpin, en hij spreekt aan het eind van het gedicht de hoop uit dat Colpin zijn verzen op muziek zal zetten. | |||||||||
Guillaume Colpin:Zie bij gedicht nr. 48. | |||||||||
50. Titel: Au seigneur Alexandre Marin, en vers héroïques. Sonnet. (fol. 58v-59r).Toelichting:Uit dit gedicht valt op te maken dat Alexandre de Marines een maand eerder had beloofd om Poetou's werk financieel te steunen. De dichter wil Marines kennelijk aan zijn woord houden, want met dit sonnet nodigt hij hem uit om kennis te komen nemen van een nieuw werk. Op die manier kan Marines zijn belofte van financiële steun gestand doen. Het lijkt erop dat Poetou in de periode waarvan hij spreekt, geldschieters zocht om de drukkosten van een nieuw werk te bekostigen. Omtrent de titel van het ‘nieuwe werk’ bevat het gedicht helaas geen aanwijzing. | |||||||||
Alexandre de Marines:Hij was juwelier van beroep en te Antwerpen woonachtig. Blijkens zijn verklaring, afgelegd op 26 juni 1561, werd hij in juli 1560 opgelicht door de abt van ‘Merlopen’ en door Jehan Baduwaries. Deze personen blijken er met een kostbare ring vandoor te zijn gegaan die de juwelier hun op zicht had meegegeven. In dit stuk wordt als leeftijd van Alexandre de Marines opgegeven: circa 35 jaar.Ga naar eind150.
De juwelier moet zeer kapitaalkrachtig zijn geweest, want in een stuk van 15 december 1565 staat een verwijzing naar zijn optreden als makelaar drie of vier jaar eerder waarbij hij robijnen aankocht ten bedrage van circa 200 pond Brabants (= circa 800 karolusgulden). Als zijn leeftijd wordt hier opgegeven: circa 40 jaar.Ga naar eind151. In stukken uit 1563 komt men hem tegen in verband met een proces dat tegen hem was aangespannen door een zekere Ogre de Tersade bij wie hij voor een bedrag van 36 dukaten (= circa 108 karolusgulden) in het krijt stond.Ga naar eind152.
Van Guillaume de Poetou weten we dat hij zelf nogal wat juwelen in huis had, volgens het in de bijlage bij hoofdstuk 2 als nr. 2 gepubliceerde stuk van 10 februari 1563 (= 1564, n.s.). De connectie met de Antwerpse juwelenhandelaar Alexandre de Marines past dan ook in het beeld dat we van de dichter hebben gekregen. | |||||||||
51. Titel: Au mesme. (fol. 59r).Genre: sonnet. | |||||||||
Toelichting:De dichter bezweert Alexandre de Marines om niet naar een kwaadspreker te luisteren. De ‘babillard’ in kwestie heeft kennelijk geprobeerd om Poetou en diens werk bij Marines in een kwaad daglicht te stellen. Wanneer Poetou heel graag Marines, zijn beschermer, wou spreken, dan was dat slechts om hem te laten weten dat er nieuwe geschriften op komst waren. | |||||||||
Alexandre de Marines:Zie bij gedicht nr. 50. | |||||||||
52. Titel: Prière à Jésus-Christ pour renforcement de bon esprit, dirigée à Jacques et Jan, enfans de Guillaume de la Haye. (fol. 59r-v).Aantal regels: 16 versregels. Verslengte: respectievelijk tien en elf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Het lijkt erop dat de dichter met dit gedicht beide zonen van Guillaume de la Haye kwam steunen in een op handen zijnde geestelijke ommekeer. Tot God wordt gebeden om de volledige overgave aan Hem mogelijk te maken. | |||||||||
Guillaume de la Haye:Niet getraceerd. In de secundaire literatuur is een Guillaume de la Haye bekend als koopman uit Rouen, die te Antwerpen zaken doet in de jaren 1544, 1545 en 1547.Ga naar eind153.
Vermoedelijk moeten we beide zonen te Armentières zoeken. In 1565 tekent een Jehan de la Haye in op de graanlening die de stad Armentières uitschrijft om de honger onder de armen te lenigen. Het bedrag is 24 pond Vlaams (= 144 karolusgulden).Ga naar eind154.
Door de Raad van Beroerten wordt de kleermaker Jehan de la Haye verbannen.Ga naar eind155. Te Armentières is de chirurgijn Jacques de le Haye samen met Jean de Harduïn in 1568 bestuurder van de broederschap van het H. Sacrament. In dit jaar treedt hij ook op als voogd van Jennin de Harduïn, zoon van wijlen Jehan de Harduïn.Ga naar eind156. | |||||||||
53. Titel: A Jan du Bois, compère de l'aucteur. (fol. 59v-60r).Genre: sonnet? (zie ook nr. 14 en 27). Aantal regels: 14 versregels (rijmschema: AbbA AbbA ccD eeD). Verslengte: respectievelijk tien en elf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Nieuwjaarsdicht waarin de dichter belooft de voorbeeldige vlijt van Du Bois te zullen navolgen. Belofte ook om voor hem een Horatiaanse (‘à la Venusienne’) ode te zullen schrijven. Vermoedelijk was dit sonnet ook bedoeld als een blijk van zijn kunnen en tevens als een bedekt verzoek om financiële steun bij toekomstig dichtwerk. | |||||||||
Jan du Bois:Het is geen eenvoudige opgave om iemand met een zo veelvuldig voorkomende naam op te sporen. De Jan du Bois, zoon van Jakob du Bois, die wordt genoemd in de Antwerpse Poortersboeken en die in 1549 het poorterschap verwerft, is afkomstig uit Armentières.Ga naar eind157.
Ook is er een Rijselse gelijknamige koopman te Antwerpen werkzaam in 1557 en 1570.Ga naar eind158. Deze laatste is geparenteerd aan de Rijselse koopman Matthieu Déliot, zoon van Jehan Déliot en neef van Hubert Déliot (zie bij gedicht nr. 29). Deze Du Bois is namelijk de tweede echtgenoot van Matthieu Déliot's tante. Dit blijkt uit een stuk uit 1609 (naar een origineel van 1 juli 1558), waarin hij als ‘beloncle’ van Matthieu Déliot wordt genoemd.Ga naar eind159.
Een Jan du Boys ‘viel homme’ wordt als calvinist verbannen. Hij is koopman van beroep. Zijn schoonzoon heet Gilles N. [= Hazebart, zie nr. 33]. Deze laatste was ‘clercq du maistre des postes’.Ga naar eind160. In het vonnis van Alva, gewezen tegen 52 Antwerpenaren op 14 mei 1568, hebben twee van hen de naam Jehan du Bois, namelijk ‘Grand Jehan du bois’ en ‘petit Jehan du bois’. Ze waren leidende figuren tijdens de Beeldenstorm te Antwerpen en tijdens de calvinistische opstand van maart 1567.Ga naar eind161. Gelukkig kunnen we deze laatsten alvast uitsluiten: deze broers (!) zaten beiden in de wapenhandel. In een stuk van 18 september 1557 worden ze genoemd als ‘forbisseur d'espées’; dit betekent: zwaardveger of wapensmid. ‘Jehan du Bois, l'aisné’ was toen 30 jaar en ‘Jehan du Bois, le Jeusne’ was 26 jaar. Uit hetzelfde stuk blijkt dat beide broers vijf jaar eerder aan Isidore de la Vallée de loop van een pistool hadden verkocht.Ga naar eind162.
Een uiterste wilsbeschikking van 13 juni 1562 levert nog een Jehan du Bois op: hij is de zoon van Andreu du Bois; zijn vrouw heet Philippa Poullain en zijn kinderen heten: Nicolas, Marye, Georgette en Royne.Ga naar eind163. Andere gegevens ter identificatie ontbreken helaas in dit stuk.
Een Jehan du Bois die vermoedelijk dezelfde persoon is als de eerdergenoemde Rijselse koopman, die geparenteerd is aan de Déliots, wordt in een stuk van 4 augustus 1557 genoemd als koopman en poorter van Antwerpen. Hij is getrouwd met Margriete de Hane. In dit stuk machtigt hij een aantal mensen in Doornik, Rijsel en Wervik om zijn zaken aldaar voor hem te behartigen.Ga naar eind164. Waarschijnlijk is het dezelfde persoon als degene die in een stuk van 22 januari 1560 wordt genoemd als koopman en poorter van Antwerpen. Hij heeft een zoon Steven die eveneens koopman en poorter van Antwerpen is.Ga naar eind165.
Wie ook mag bedoeld zijn in Poetou's gedicht: het is vrijwel zeker dat degene aan wie de dichter de twee gedichten opdraagt, dezelfde persoon is als degene die hem op 10 februari 1563 (= 1564, n.s.) 700 karolusgulden leent, waarbij het contract dat op het punt stond om gesloten te worden tussen Poetou enerzijds en Pierre de la Croix anderzijds, kwam te vervallen.Ga naar eind166. | |||||||||
54. Titel: Epigramme dirigé à celuy duquel les lettres capitalles dénotent le nom, & surnom, en vers héroïques. (fol. 60r).Genre: epigram, tevens: acrostichon (Iehan dv Bois). Aantal regels: 22 versregels in twee kolommen van elk 11 regels naast elkaar geplaatst, maar het epigram kan ook gelezen worden als een gedicht van 11 versregels met binnenrijm. Deze structuur heeft iets rederijkersachtigs. Verslengte: respectievelijk zes en zes à zeven lettergrepen of respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Nieuwjaarsdicht voor Jehan du Bois waarin de dichter hem nog een hymne en een ode belooft. | |||||||||
Jehan du Bois:Uit het gedicht blijkt dat twee zonen bij Du Bois in huis zijn. Zie verder over hem bij gedicht nr. 53. | |||||||||
55. Titel: En faveur de la damoiselle Marie. Ode. (fol. 60r-61v).Aantal strofen: 15 Aantal regels: 60 versregels (4 per strofe). Verslengte: respectievelijk tien en elf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:In de laatste strofe van deze ode heeft de auteur zijn devies Riens sans peine verwerkt. Dit gedicht en de twee daaropvolgende gedichten vormen het laatste onderdeel van de bundel. Deze afdeling is volledig gevuld met liefdespoëzie.
Thematiek en woordgebruik in deze ode lijken ontleend te zijn aan het sonnet van Ronsard uit Les Amours (1552-1553) dat begint met: Dame, depuis que la première flèche
De ton bel oeil m'avança la douleur, (etc.).
| |||||||||
56. Titel: En faveur de la vertueuse discrète damoiselle Marie, en vers héroïques et lyriques. Ode. (fol. 61v-64v).Aantal strofen: 24 Aantal regels: 168 versregels. De ode bestaat uit strofen van 6 versregels die telkens worden gevolgd door een strofe van 8 versregels. Verslengte: de strofen van zes regels bestaan uit respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen; de strofen van acht regels bestaan uit resectievelijk vijf en zes lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Liefdesgedicht, waarin de dichter zijn liefde voor Marie betuigt. Was de geliefde Marie voor de dichter niet veeleer een geliefde van vlees en bloed dan een ‘idee’ of navolging van Ronsard? | |||||||||
57. Titel: A la requeste et faveur d'un gentil et vertueux marchant Anglois. Ode dirigée à la damoiselle I.Y. (fol. 65r-79r).Aantal strofen: 227 Aantal regels: 1362 versregels (6 per strofe). Verslengte: de verzen 1 en 4 van elke strofe hebben telkens negen lettergrepen; de verzen 2 en 5 tellen vijf lettergrepen en de verzen 3 en 6 tellen acht lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Liefdesbrief, bestemd voor een Antwerps meisje en geschreven in opdracht van een Engelse koopman. Deze koopman, die anoniem ten tonele wordt gevoerd, moet de dichter allerlei details hebben meegedeeld over zijn verhouding en over het karakter van zijn geliefde. Uit de liefdesbrief blijkt ook dat de Engelsman enige gunsten van juffrouw I.Y. heeft mogen genieten, die hem daarna om onnaspeurbare redenen zijn geweigerd. Hij betuigt haar zijn trouw, maar beseft tevens dat hij veel rivalen heeft die haar met geschenken overladen.
Guillaume de Poetou laat in dit gedicht zien dat hij het petrarkistische arsenaal van liefdesthema's, concetti en oxymora goed beheerst. De larmoyante toon, de doorzichtige argumentatie en de dwaze anekdotes culmineren vooral in de laatste vijf strofen, waarin de wanhopige minnaar een hommage brengt aan het schoothondje van zijn geliefde. Het geheel werkt de moderne lezer op de lachspieren; het is de vraag of dit ook niet het geval is geweest bij de Antwerpse, zestiende-eeuwse lezer van de bundel die kon gissen naar de anonieme Engelse minnaar, naar de geliefde en ook naar de rivalen van de Engelsman. Titelpagina van G. de Poetou: A Iesv-Christ Cantiqve. Ex. Bibliothèque Nationale, Parijs, Rothschild 721.
| |||||||||
4. A Jésu-Christ. Cantique (1566)Gehanteerd exemplaar: UB L, Bijz. Gedr. Werken. | |||||||||
Titel: A Jésu-Christ, Cantique pour la mémorable et insigne Victoire des Chrestiens contre les Turcs devant l'Ile de Malte, en l'An M.D.LXV. En vers Lyriques.Aantal bijdragen 5 Beschrijving van de bijdragen afzonderlijk: | |||||||||
1. Titel: ontbreekt. (fol. A1 v). Aantal regels: 4Volledige tekst: Celuy qui n'a la cognoissance
Combien la Muse a de pouvoir
Eut-il des Indes la chevance,
Ne peut que languissant se voir.
| |||||||||
Toelichting:Motto van de bundel waarin de nadruk wordt gelegd op de macht van de dichtkunst. | |||||||||
2. Titel: Aux magnifiques magistratz et eschevins de la célèbre ville d'Anvers, fruition de ses sainctz désirs pour félice et trèsheureux s[alut]. (fol. A2r).Toelichting:Opdracht in proza, bestemd voor de Antwerpse overheid, waarin de dichter zijn kantiek aanbiedt. Het ‘accordant ce Cantique à voz voix’ in r. 15-16 houdt wellicht een aanwijzing in, wat betreft de functie van het kantiek. Hoopte de dichter op een herdenkingsdienst in een Antwerpse kerk en op een uitvoering van zijn kantiek bij die gelegenheid? | |||||||||
Antwerpse overheid:In de periode 27 mei 1565 tot 5 mei 1566 was deze overheid als volgt samengesteld:
| |||||||||
3. Titel: A monsieur Antoine de Tassis, maistre des postes de sa majesté en Anvers. Sonnet. (fol. A2v).Toelichting:Met dit openingsgedicht bedankt onze dichter de Antwerpse postmeester voor zijn informatie over de nederlaag van de Turken. Zonder zelf ooit een voet op Malta te hebben gezet of ooggetuige te zijn geweest van de Turkse ineenstorting hoopt hij toch een levendig tafereel te schilderen van het beleg en van de strijd. | |||||||||
Antonio de Taxis (ook: Tassis):De familie Taxis - een Italiaanse familie, afkomstig uit Bergamo - beheerste het postwezen in het Habsburgse rijk. In de Nederlanden was Leonardo de Taxis, die zetelde te Brussel, het hoofd van het Postwezen.Ga naar eind168. Van deze Leonardo en van Rogier, deken van de O.L. Vrouwkerk te Antwerpen, was de Antwerpse postmeester Antonio de Taxis een onechte broer, net zoals zijn broer Giovanni Antonio, die postmeester was te Rome.Ga naar eind169.
Antonio de Taxis (1510-1574) was gesproten uit een buitenechtelijke verbintenis tussen Jan Baptist de Taxis en Barbara [de] Sumerin. Hij studeerde aan de universiteiten van Padua en Bologna, werd in 1539 in de adelstand opgenomen en was sinds 1541 postmeester te Antwerpen. In 1542 trouwde hij met Anna van Waalskappel en had bij haar twee zonen die hem in de functie van postmeester te Antwerpen zouden opvolgen.Ga naar eind170. Uit een stuk van 14 april 1564 blijkt dat Antonio herhaaldelijk renteloze voorschotten heeft verstrekt aan zijn halfbroer Leonardo, wat opliep tot een bedrag van 12.000 karolusgulden. In hetzelfde stuk worden ook de namen van Antonio's zonen genoemd, namelijk Baptista en Charles.Ga naar eind171. Antonio de Taxis woonde in het ‘Postmeestershuis’ (nu: Lange Gasthuisstraat 9) dat hij in 1544 had gekocht van Gaspar Ducci.Ga naar eind172. Uit een stuk van 29 juli 1567 leren we dat Antonio de Taxis zijn Antwerpse woonhuis, geheten ‘les trois coings’, in onderpand gaf voor een lening door de Augsburgse postmeester Séraphin de Tassis.Ga naar eind173. Antonio speelde ook een belangrijke rol in de handel op (en van) Duitsland en Italië. In een stuk van 24 maart 1564 [= 1565, n.s.] betoogt hij aan de Antwerpse overheid dat de afgelopen 28 jaren bij hem steeds goederen aankwamen (‘ordinaires et extraordinaires’) van kooplieden die heen en weer reizen naar Duitsland en Italië, en dat hij in zijn functie van postmeester van Antwerpen voor de distributie van deze goederen heeft zorg gedragen. Uit hetzelfde stuk blijkt dat hij ruzie heeft met zijn halfbroer Leonardo, de Brusselse postmeester-generaal. Ook is er sprake van Gilles Hazebart die vroeger bij Antonio in dienst was.Ga naar eind174.
Niet slechts met Duitsland en Italië waren de verbindingen uitstekend: onder het Antwerpse kantoor van Antonio de Taxis viel ook het monopolie van de postdienst met Engeland.Ga naar eind175.
Amonio de Taxis moet een man van groot gewicht zijn geweest te Antwerpen. Binnen de zakenwereld was het van vitaal belang om met deze man op goede voet te staan. Uit de kring rond Vander Noot is Poetou niet de enige die met Antonio de Taxis bijzondere contacten onderhoudt. Vanuit Padua stuurt Melchior Barlaeus op 31 augustus 1565 een in het Italiaans gestelde brief aan Antonio de Tassis.Ga naar eind176. Het is dezelfde Melchior Barlaeus uit wiens pen het antikatholieke Latijnse gedicht stamt dat door Vander Noot in Het Theatre werd opgenomen.Ga naar eind177.
In 1566 was Antonio de Taxis lid van ‘Le consistoire des catholiques’. De hele familie stond als rooms-katholiek bekend.Ga naar eind178. | |||||||||
Opmerking:Poetou laat de Turkse vloot op 13 september 1565 afdruipen bij het bericht dat de Spaanse vloot onder leiding van Garcia de Toledo in aantocht is.Ga naar eind179. Het was echter al op 12 september dat het laatste Turkse schip verdween.Ga naar eind180. Het nieuws van de zege bereikte Napels op 13 september en Rome op 19 september. Zelfs op 22 september verkeerde men in Madrid nog in onzekerheid over de goede afloop.
Opvallend is dat in Poetou's gedicht dankbaarheid ten aanzien van de Spanjaarden ontbreekt, hoewel de dichter de Spaanse interventie wel kort memoreert. Op het eerste gezicht gaat Poetou dus minder ver dan paus Sixtus V, die razend was over de traagheid waarmee Spanje de ridders van Malta te hulp kwam. De paus slaagde erin om in een openbare audiëntie over de overwinning te spreken zonder de koning van Spanje, diens admiraal of wie dan ook van Spaanse kant te noemen, terwijl hij tegelijk de overwinning uitsluitend toeschreef aan God en aan de Maltezer ridders.Ga naar eind181. | |||||||||
4. Titel: A Jésu-Christ, Cantique pour le mémorable & insign. victoire des Chrestiens contre les Turcs devant l'Ile de Malte, l'An M.D.LXV. (fol. A3r-B4v).Aantal strofen: 33 Aantal regels: 330 versregels (10 per strofe). Verslengte: de eerste zes regels van elke strofe bestaan uit respectievelijk acht en negen lettergrepen; de laatste vier regels bestaan uit respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:De dichter wijst bijstand van Apollo en de muzen af, maar verkiest daarentegen Christus' hulp bij het schrijven van dit kantiek. Onze dichter meent ook dat uitsluitend aan God eer en dank toekomt bij deze overwinning op de Turken. Daarna legt hij de nadruk op het overwicht aan manschappen, bewapening en schepen aan Turkse zijde en stelt daar tegenover dat God Malta had voorbeschikt om de overwinning te behalen. De bevolking kwam gelouterd uit de strijd, want waren de Turken niet Christus' instrument geweest om Malta's zondigheid te straffen?
Vervolgens roept de dichter Malta op om de zielen van de gesneuvelde Turken te bewenen, hoewel zij zich aan de katholieke kerk niets gelegen laten liggen: Christus is immers ook voor hen de kruisdood gestorven! Moge Christus de Turken ertoe brengen om in Hem en in Zijn geboden te geloven! Schijnt ook de zon immers niet voor iedereen: voor goeden én kwaden? Het kantiek eindigt met een oproep tot gebed voor de bekering der Turken en in de laatste strofe benadert de dichter met name de jeugd (zelfs de zuigelingen worden in deze aanspraak niet vergeten) om vol dankbaarheid God te prijzen. Hij heeft immers het gebed verhoord om de Turkse macht te breken. Dit kantiek van Poetou maakt ontegenzeggelijk een orthodox-katholieke indruk, hoewel het opvalt dat noch Maria, noch de paus een rol spelen bij de totstandkoming van de overwinning op de Turken. Met het oog op de opdracht van dit gedicht aan de Antwerpse overheid en op de functie die het kantiek kon krijgen in een herdenkingsdienst, is het rooms-katholieke karakter van dit geschrift niet zo verwonderlijk. | |||||||||
5. Titel: In abitum Turcae, soluta obsidione Melitensi Carmen (fol. B4v).Auteur: Hadrianus Junius. Genre: chronogram (één chronostichon en twee chronodisticha). Aantal regels: 5 versregels. | |||||||||
Toelichting:Vereeuwiging van de Turkse aftocht bij Malta. Wellicht heeft Junius dit chronogram geschreven tegen een vergoeding van Guillaume de Poetou of van diens uitgever/drukker Egidius Coppens van Diest. Deze laatste was zeker in de Malta-materie geïnteresseerd, gezien zijn uitgave van Francisco de Juvara: Corte beschrijvinghe vande belegheringhe [...] ende victorieuse verlossinghe van Malta uuten handen der Turcken [...],Ga naar eind182. een werk, dat uit hetzelfde jaar dateert als Poetou's JCC.
Van rechtstreekse, mogelijke contacten tussen Poetou of Egidius Coppens van Diest enerzijds en Hadrianus Junius anderzijds is mij niets gebleken in de geraadpleegde secundaire literatuur. Wel mogelijk is een direct contact via de zoon van Egidius (Gillis) Coppens van Diest. Deze zoon - Marcus Antonius Gillis - vertaalde Junius' Emblemata in het Nederlands.Ga naar eind183. De voorrede van dit in 1567 bij Plantijn uitgegeven werk is gedateerd: 1 september 1567.Ga naar eind184.
Van Gillis' hand is ook de eerste theoretische bijdrage in het Nederlands over het genre der emblemata. Zij verscheen in 1566.Ga naar eind185. | |||||||||
Hadrianus Junius:Junius (1511-1575) was een zoon van de Hoornse burgemeester Pieter de Jonge. Justus Lipsius noemde hem de geleerdste Nederlander na Erasmus. Vooral als Neolatijns dichter geniet hij bekendheid. Hij studeerde filosofie en medicijnen (promotie Bologna in 1540) en was in de periode 1543-1550 werkzaam in Engeland als lijfarts van Thomas Howard, derde hertog van Norfolk. Na zijn terugkeer naar de Nederlanden was hij gedurende ongeveer anderhalf jaar rector van de Latijnse School te Haarlem en daarna stadsgeneesheer in dezelfde stad. In april 1564 was hij van plan om voor een jaar als lijfarts zijn diensten te verlenen aan de Deense koning Frederik II, maar toen de aan hem gedane financiële toezeggingen niet werden gehonoreerd, verliet hij Kopenhagen en was hij vóór 9 juni van hetzelfde jaar weer in ons land terug. In 1565 werd hij door de Staten van Holland benoemd tot hun officiële geschiedschrijver. In 1573 was hij Oranje's lijfarts te Delft, maar toen in hetzelfde jaar de Spanjaarden Haarlem innamen, waarbij zijn huis werd geplunderd en zijn kostbare bibliotheek verloren ging, nam hij in 1574 de wijk naar Middelburg waar hij in 1575 overleed.Ga naar eind186.
Bekende werken van hem zijn: de Emblemata (1565), de Nomenclator (1567) en het geschiedkundige werk Batavia (1588). Een moderne biografie van Junius ontbreekt.Ga naar eind187. Titelpagina van G. de Poetou: Suite dv Labevr en Liesse. Ex. BN, Parijs, Rothschild 720.
| |||||||||
5. Suite du labeur en liesse (1566)Gehanteerd exemplaar: UB L, Bijz. Gedr. Werken. | |||||||||
Titel: Suite du labeur en liesse, de Guillaume de Poetou, bétunois. Dédié à monsieur Jan Vander Noot, Eschevin de la flourissante Anvers, non moins noble & généreux, que docte & vertueus.Aantal gedichten: 39
Beschrijving van de gedichten afzonderlijk: | |||||||||
1. Titel: A mon seigneur Jan Vander Noot, mon mécène & vray fauteur de tous bons esprits. Sonnet. (fol. 1v).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Met dit gedicht draagt Poetou zijn bundel op aan Vander Noot als een voorschot op ander werk waarin hij van plan is het edele karakter van zijn mecenas levendig te schilderen. | |||||||||
Jan vander Noot:Behoeft hier geen nadere toelichting. | |||||||||
2. Titel: Au mesme seigneur. Ode. (fol. 2r-7r).Aantal strofen: 21 strofen bestaande uit 7 triaden. Aantal regels: 280 versregels; elke triade telt 40 versregels: strofe en antistrofe tellen er beide 15; de epode telt er 10. Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Gedateerd in PW Dl. 2 (1975), 230: 3 januari 1565 (= 1566, n.s.). Uit dit lofdicht voor Vander Noot blijkt dat Guillaume de Poetou zijn mecenas nog niet persoonlijk kent. Het is Vander Noots reputatie als dichter die Poetou ertoe heeft gebracht contact met hem te zoeken. Vander Noot, die pas 26 jaar oud is, bekleedt de functie van schepen van Antwerpen. De combinatie van edelman, dichter en overheidspersoon in de figuur van Vander Noot moet Poetou bijzonder hebben aangesproken.
In de slotverzen van deze ode verzoekt Poetou zijn toekomstige beschermer om de gedichten die zullen volgen (‘De mes labeurs la suyte / Dans liesse confite’), te accepteren. Kennelijk zijn deze slotverzen, speciaal met het oog op de bundel, later aan de ode toegevoegd. | |||||||||
3. Titel: Par mon seigneur Jan vander Noot à Guillaume de Poetou, pour responce. Sonnet. (fol. 7v).Auteur: Jan vander Noot. Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor Poetou om hem te bedanken voor zijn sonnet. | |||||||||
4. Titel: Par le susdit mon seigneur Vander Noot au mesme Poetou. Ode. (fol. 7v-11v).Auteur: Jan vander Noot.
Aantal strofen: 24 Aantal regels: 192 versregels (8 per strofe). Verslengte: respectievelijk tien en elf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:In deze ode bedankt Vander Noot de Bethuunse dichter voor diens gedichten. Hij wekt Poetou op om niet te versagen, maar door te gaan op het pad van het dichterschap. Vander Noot zegt hem ook uitdrukkelijk zijn steun toe.
Door deze ode op te nemen in zijn bundel laat Poetou aan zijn lezers weten dat hij onder de bescherming van een Antwerpse overheidsfiguur staat. Deze overheidsfiguur is bovendien zelf een literator die de nieuwe renaissancevormen goed weet te hanteren en die dus Poetou's kunst ten volle begrijpt en waardeert. | |||||||||
5. Titel: Au puissant et illustre sénat de la triumphante Anvers. Ode. (fol. 11v-14v).Aantal strofen: 17 Aantal regels: 170 versregels (10 per strofe). Verslengte: de eerste vier versregels van elke strofe bestaan uit respectievelijk tien en elf lettergrepen; de laatste zes versregels bestaan uit respectievelijk vijf en zes lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Gedicht waarmee de Antwerpse overheid wordt geprezen voor haar mecenaat. Kennelijk hoopte de dichter ook op een financiële tegemoetkoming uit die hoek. | |||||||||
Antwerpse overheid:Voor de samenstelling van de Antwerpse overheid in de periode 27 mei 1565 tot 5 mei 1566, zie JCC nr. 2.
Aan een deel van deze overheidspersonen draagt Guillaume de Poetou in zijn SLL een of meer afzonderlijke gedichten op, met name aan Jan vander Noot, Niclaes Rockox, Reinier van Urssel en aan Gillis Happaert. Ook aan Jan vander Meeren, die pas vanaf 5 mei 1566 weer schepen zou worden (hij had deze functie reeds eerder in de periode 2 mei 1564 tot 27 mei 1565 bekleed) draagt hij in de SLL een gedicht op. | |||||||||
6. Titel: Au noble et vertueus chevalier Nicolas Rocox, jadis bourgemaistre et à présent eschevin d'Anvers. Epigramme. (fol. 14v-15r).Aantal regels: 16 Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor deze geleerde wethouder van Antwerpen, waarbij de dichter zich er van bewust is dat hij voor Rockox een onbekende is. | |||||||||
Niclaes Rockox:Hij mag niet worden verward met Niclaes Rockox de Jongere, de bekende Antwerpse burgemeester uit de zeventiende eeuw.
Niclaes Rockox de Oudere (1514-1577) was een zoon van Adriaen en Catherina Overhof, alias Van Liedekercken. Hij was licentiaat in de rechten en bekleedde talrijke overheidsfuncties te Antwerpen in de periode 1543-1576.Ga naar eind188. In het jaar dat de SLL verscheen, stond Rockox bekend als luthersgezind en als zeer welgesteld.Ga naar eind189. Hij was niet alleen een zwager van Lancelot van Urssel, getrouwd met Rockox zuster Adriana († 9 september 1568), maar tevens een zwager van ridder Jan vande Werve, getrouwd met Clara Rockox († 8 maart 1569).Ga naar eind190. In november 1566 zou hij zich, ten gevolge van een debat tussen katholieke theologen enerzijds en predikanten van de protestantse groeperingen anderzijds weer tot het katholicisme bekeren.Ga naar eind191. Hij stierf, 63 jaar oud, op 9 december 1577 en werd te Roosendaal begraven.Ga naar eind192.
Hij had ook nog een broer Adriaen. Zijn zusters heten Adriana, Clara, Katlijne, Margriete en Ysabelle. De laatste twee waren in 1555 nog minderjarig.Ga naar eind193.
Guicciardini noemt hem ‘een seer gheleert ende deuchdelijck Ridder, die dickwils Borghemeester is gheweest, met eere en authoriteyt, den koninck ende noch meer den volcke aenghenaem’.Ga naar eind194. Poetou geeft hem in dit gedicht de bijnaam van ‘muzenzoon’; we nemen aan dat hij thuis was in allerlei kunsten en wetenschappen. | |||||||||
7. Titel: Au mesme seigneur. Ode. (fol. 15r-18r).Aantal strofen: 30 Aantal regels: 150 versregels (5 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor Rockox vanwege zijn sympathieke houding tegenover de geleerden en vanwege zijn onbaatzuchtig optreden als bestuurder. De dichter belooft in deze ode dat hij ook in de toekomst Rockox' daden zal vereeuwigen. | |||||||||
Niclaes Rockox:In deze ode spreekt Poetou de wens uit dat Rockox een echtgenote en kinderen mag krijgen. Hieruit blijkt dat de Antwerpse schepen niet getrouwd was. Voor verdere biografische gegevens over Rockox, zie SLL bij nr. 6. | |||||||||
8. Titel: En faveur du noble et généreux Seigneur Reinier van Urssel, thrésorier de la célèbre Anvers, et de la gentile, trèshoneste et prudente damoiselle Janne Sterx. Epithalame. (fol. 18r-19r).Aantal strofen: 8 Aantal regels: 40 versregels (5 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Huwelijksdicht dat waarschijnlijk bestemd was om te worden voorgedragen op het bruiloftsfeest van Reinier van Urssel en Johanna Sterckx. Opvallend is de lof die in de vierde strofe aan de ouders van de bruid wordt toegezwaaid, terwijl de ouders van de bruidegom helemaal niet aan bod komen. Had de dichter soms meer te verwachten van de Stercken dan van de Van Urssels? | |||||||||
Reinier van Urssel:Hij was de zoon van burgemeester Lancelot van Urssel. Guicciardini zegt over Reinier: ‘wel gheleert, sterck van memorie, ende scherp van verstande, de welcke noch jonck wesende, menichmael Schepen der stadt is geweest ende Ambassadeur voor 't Vaderlandt by den Catholijcken koninck: ende nu ter tijdt is hy Thresorier van der stadt’.Ga naar eind195.
De Van Urssels staan bekend om hun sympathie voor het humanisme. Lancelot verklaarde zich in 1562 tegenstander van de bouw van een gotisch stadhuis te Antwerpen; op zijn instigatie werd het nieuwe stadhuis uiteindelijk een renaissance-bouwwerk.Ga naar eind196.
De spionnen van Filips II spraken in 1566 hun twijfels uit over de rooms-katholieke gezindheid van vader en zoon Van Urssel.Ga naar eind197. | |||||||||
Johanna Sterckx:Zij was de dochter van de Antwerpse amman (= schout) Godevaert Sterck.Ga naar eind198. Samen met Reinier van Urssel en pensionaris Jacob van Wesembeke reisde Godevaert Sterck naar Madrid in verband met de oprichting van het Antwerpse bisdom, een zaak waar de stad zeer tegen gekant was. In augustus 1563 vertrok de delegatie uit Madrid met de belofte van de koning dat het bisdom niet zou worden opgericht alvorens hij zelf naar de Nederlanden was gekomen om de toestand persoonlijk in ogenschouw te nemen. Aan deze belofte heeft Filips II zich niet gehouden.Ga naar eind199.
Prims heeft erop gewezen dat de door Poetou uitgesproken heilwens aan het echtpaar voor een talrijk nageslacht - een traditioneel onderdeel in de bruiloftslyriek - niet in vervulling is gegaan: ‘Reinier stierf reeds vroeg kinderloos’.Ga naar eind200. Dit was in elk geval vóór 13 februari 1571 (= n.s.).Ga naar eind201.
Een grafschrift in de Antwerpse karmelietenkerk vermeldt een Johanna Sterckx, echtgenote van Ludovicus de Biglia.Ga naar eind202. Deze Ludovicus de Biglia was vermoedelijk haar tweede echtgenoot. | |||||||||
9. Titel: A tous nobles damoiseaus et gentilles Damoiselles assistentes au sumptueus festin nuptial de monsieur Reinier van Urssel et madamoiselle Janne Sterx. Sonnet. (fol. 19r.).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Bruiloftsdicht, opgedragen aan de bruidsjonkers en bruidsjuffers en vermoedelijk voorgedragen op de bruiloft van Reinier van Urssel en Johanna Sterckx. | |||||||||
10. Titel: A mon seigneur Gilles Happart, eschevin d'Anvers. Sonnet. (fol. 19v).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor de Antwerpse wethouder Happart. De stof van het sonnet bestaat uitsluitend uit gemeenplaatsen. Daardoor bevat het geen noemenswaardige informatie over de betrokken persoon. Toch hoopte de dichter op de steun van een man, die hem vanuit literair oogpunt nauwelijks vermocht te inspireren. | |||||||||
Gillis Happaert:Deze Antwerpse edelman was een zoon van ridder Jan Happaert en van Ursula van Leugenhage. Hij was gehuwd met Jacoba van Royen, vrouwe van Paddeschot. Hij stierf in 1594.Ga naar eind203. Hij had te Leuven gestudeerd, want we hebben een vermelding van inschrijving uit 1557.Ga naar eind204. In de lijst uit 1566, die werd gepubliceerd door Van der Essen, is hij opvallend afwezig (ook bij de katholieken), terwijl Prims schrijft dat hij werd gerekend tot de meest betrouwbare katholieken van Antwerpen.Ga naar eind205.
In een stuk van 9 juli 1562 vinden we nog meer gegevens over zijn directe familieleden. Zijn vader lijkt uit Maaseik afkomstig te zijn geweest, aangezien hij aldaar het grootste deel van zijn bezittingen heeft liggen. Gillis Happaert had ook een broer Jakob en twee zusters, namelijk Katelijne en Clara. Deze laatste was gehuwd met jonker Willem Bornewaker (ook: Borrewater).Ga naar eind206. | |||||||||
11. Titel: A mon seigneur Jan vander Meren, eschevin d'Anvers. Sonnet. (fol. 20r).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor de Antwerpse wethouder Vander Meeren. Evenals Happaert wordt hij tot de betrouwbare Antwerpse katholieken gerekend. Het is mogelijk dat de lofdichten voor Happaert en Vander Meeren moesten dienen als tegenwicht tegen soortgelijke gedichten, bestemd voor sympathisanten van de protestantse zaak. Op deze manier kon Poetou zich openlijk indekken tegen mogelijke beschuldigingen vanuit het katholieke kamp. | |||||||||
Jan vander Meeren:Guicciardini noemt hem: ‘gheleert ende deuchdelyck’.Ga naar eind207. Uit Poetou's sonnet blijkt dat Vander Meeren in zijn jeugd poëzie heeft geschreven.
Volgens een stuk van 3 augustus 1563 was hij een zoon van ‘wijlen ridder Claes vander Meere’. Zijn broer Dierick was in 1563 weesmeester van Antwerpen en - nog steeds volgens hetzelfde stuk - zijn zuster Barbara blijkt getrouwd te zijn met jonker Marten van Mechelen.Ga naar eind208.
In 1566 staat hij bekend als behorend tot de betrouwbare katholieken.Ga naar eind209. Het heeft hem niet behoed voor een levenseinde door Spaanse hand: als burgemeester van Antwerpen werd hij ten tijde van de Spaanse Furie (1576) bij zijn arrestatie door een muitende Spaanse militair doodgestoken.Ga naar eind210. | |||||||||
12. Titel: A mon seigneur Joachim Polites, greffier d'Anvers. Epigramme. (fol. 20v).Aantal regels: 12 versregels. Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor de Antwerpse stadsgriffier, waarin Poetou nadrukkelijk zijn bewondering voor de dichter Polites tot uiting brengt. | |||||||||
Joachim Polites:(Goes, circa 1510-Antwerpen 1569). Neolatijns dichter, musicus en medicus die van 1541 tot 1565 griffier van Antwerpen was.Ga naar eind211. Hij studeerde aan verschillende universiteiten: Leuven, Parijs (1530), Bourges (1532), Bordeaux (1533-1535), Poitiers (1536) waar hij rechten studeerde, en te Padua (1539). In maart 1533 heeft hij te Parijs Janus Secundus leren kennen. Dankzij de bescherming van Antoine Perrenot de Granvelle (toen nog bisschop van Atrecht) werd hij in 1541 griffier van Antwerpen. Op 21 juli 1542 heeft hij het poorterschap van Antwerpen verkregen.Ga naar eind212. In 1566 stond hij bekend om zijn lutherse gezindheid.Ga naar eind213. Hij was bevriend met de Brabantse humanist, arabist en islam-deskundige Nicolaus Clenardus (Cleynaerts, 1493/95-1542) die de tolerantie-gedachte propageerde.Ga naar eind214. | |||||||||
13. Titel: Aux généreux seigneurs Michiel et Ian Loupez, frères. Ode. (fol. 21r-22r).Aantal strofen: 11 Aantal regels: 66 versregels (6 per strofe).
Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor de gebroeders Lopez, die als dichters van liefdespoëzie zoveel succes kennen bij het vrouwelijk publiek. Vooral de oudste broer Michiel schrijft, volgens Poetou, mooie liefdesgedichten. | |||||||||
Michiel en Jan Lopez:Zij waren zonen uit het eerste huwelijk van Jeronimus Lopez en Clara Draecx. Uit een stuk van 23 maart 1565 (= 1566, n.s.) blijkt dat hun zuster Eugratia getrouwd was met Diego Dosina. Een broer van hen was de - in december 1565 - nog minderjarige Joris. Uit een stuk van 16 december 1565 blijkt dat zowel Jeronimus Lopez als zijn eerste echtgenote overleden zijn. De tweede vrouw van Jeronimus, Maria vander Ee, is dan nog in leven. Uit dit huwelijk met Maria vander Ee kwamen de volgende kinderen voort, die in 1565 nog allen minderjarig waren: Louys, Maria en Barbara.Ga naar eind215.
Jan Lopez was koopman van beroep. Een indruk van de handel die hij dreef en van de problemen die daarmee gepaard gingen, krijgen we uit een stuk van 8 mei 1561. Daaruit blijkt dat Adriaen Bouwenszoon hem in rechte had aangesproken voor de betaling van 4 pond Vlaams (= 24 karolusgulden) voor een kist suiker, die samen met een andere kist suiker bij vergissing bij Lopez was bezorgd. Lopez beweerde dat hij, toen hem de vergissing bleek, die kist meteen had laten bezorgen aan Jeronimo Lindo, met wiens handelsmerk de kist was gemerkt. Lindo had ook nog aan de knecht van Lopez het bedrag vergoed dat deze als tolrecht al had betaald. Toch bleef Bouwenszoon betaling van Lopez verlangen, waarop deze laatste van rechtswege werd veroordeeld. Uit hetzelfde stuk blijkt tevens dat Lopez toen al verschillende processen had aangespannen tegen Lindo omdat deze hem 243 karolusgulden schuldig was.Ga naar eind216. Jan Lopez wordt ook zijdelings genoemd in een stuk van 4 april 1565 (= 1566, n.s.). Hieruit blijkt dat hij in het krijt stond bij de Antwerpse koopman Lieven de Mare voor een bedrag van 43 pond Vlaams en 26 stuivers [= 259 karolusgulden en 6 stuivers].Ga naar eind217.
Michiel Lopez is voor ons in zekere zin interessanter dan zijn broer Jan. We zagen dat Poetou van beide broers hem de meest begaafde dichter vond. Werk van zijn hand heb ik evenwel niet teruggevonden. Daarnaast beschikken we over het bewijs dat Michiel Lopez tot de intimi van Vander Noot behoorde. Toen Vander Noot in 1567 de wijk moest nemen en naar Londen overstak, heeft Michiel Lopez enige tijd diens zakelijke belangen behartigd. Hij was Vander Noots ‘factor’ of rentmeester. Zo blijkt ook uit een stuk van 5 februari 1578 (vermoedelijk nieuwe tijdrekening) dat Lopez in 1567 voor 400 karolusgulden in het krijt stond bij Vander Noot. Lopez had namelijk een schuld bij Vincente Michiel van 400 karolusgulden, volgens een akte die op 23 november 1566 voor de schepenen van Antwerpen was opgemaakt. Kennelijk had Vander Noot toen Lopez willen helpen en die schuld voor hem gelost, zodat Lopez daarna voor dit bedrag bij hem in het krijt stond. De schuldbekentenis had Vander Noot nog steeds in zijn bezit bij zijn terugkomst uit het buitenland. Meer dan tien jaar na het lossen van de schuld aan Vincente Michiel, wilde Vander Noot deze schuld vereffend zien met onkosten en verschuldigde rente. Michiel Lopez had toen echter Antwerpen verlaten en er tevens voor gezorgd dat zijn eigen bezit in veiligheid was gebracht. De dienaren van het gerecht deden bij die gelegenheid navraag bij twee mensen met wie Michiel Lopez steeds nauw contact had gehad, namelijk Peter Doriens en Michiel Onbegrepen. Doriens, die vroeger Lopez' rentmeester was geweest, verklaarde dat Lopez niets meer hier bezat, met uitzondering van enkele leengoederen, zoals aandelen in de riddertol en in de nieuwe waag. Michiel Onbegrepen, bijgenaamd ‘het troosterken’, die in de Keizerstraat woonde en die de hospes van Michiel Lopez was geweest, verklaarde eveneens dat Lopez hier geen bezit meer had, behalve een geweer (‘een roer’) waarvoor Lopez hem nog minstens 30 karolusgulden moest betalen.Ga naar eind218. | |||||||||
14. Titel: Au docte jeune homme George Strijt. Ode. (fol. 22v-24r).Aantal strofen: 19 Aantal regels: 76 versregels (4 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Hoewel de dichter uitdrukkelijk vermeldt dat hij Joris Strijt niet persoonlijk kent, beschouwt hij zich toch als diens beschermeling. In deze ode wordt Streyt geroemd als iemand die thuis is op het gebied van de filosofie, de astronomie en de astrologie. Vermoedelijk wilde de dichter hem reeds bij voorbaat bedanken voor te verwachten steun en protectie. | |||||||||
Joris Streyt (ook: Strijt):In 1554 liet hij zich inschrijven aan de Leuvense universiteit.Ga naar eind219. Hij was de zoon van de Antwerpse notaris Willem StreytGa naar eind220. een van de drie Antwerpse notarissen die bekend stonden om hun clientèle uit het Middellandse Zeegebied: ‘Dans leurs protocolles, nous avons rencontré la trace de bien des opérations que les échevins auraient refusé d'enregistrer’, een veelzeggend teken volgens Goris.Ga naar eind221. | |||||||||
15. Titel: Au docte et généreus seigneur Bernardin Succa. Ode. (fol. 24r-26r).Aantal strofen: 18 Aantal regels: 108 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor Bernardino de Succa, wiens indrukwekkende geleerdheid de dichter prijst. Aangezien Clio wordt opgevoerd als de grote inspiratrice van Bernardino de Succa, mogen we hier denken aan een man die zelf aan geschiedschrijving deed of die daar bijzonder veel belangstelling voor had. Uit de elfde strofe valt op te maken dat Bernardino de Succa een redelijke kennis had van de Griekse Oudheid en in de twaalfde strofe wordt uitdrukkelijk gezegd dat het Vander Noot was, die Poetou met Bernardino de Succa in contact bracht.
Het gedicht is, behoudens enkele kleine wijzigingen, in zijn geheel overgenomen uit eerder gepubliceerd werk, namelijk uit de LGL, fol. 5v-7v. Dit is namelijk de ode die Poetou als nieuwjaarscadeau gaf aan Joan Jacobo Fiesco Moron. Uit de slotverzen van het gedicht voor Bemardino de Succa blijkt dat de dichter hoopt op voordracht van het gedicht onder de begeleiding van een snaarinstument. Dat laatste gold ook mogelijk de ode voor Fiesco Moron. | |||||||||
Bernardino de Succa:Hij was de zoon van Antonio de Succa, afkomstig uit een oud, adellijk, Italiaans geslacht uit Castelnuovo in Piëmont. Deze Antonio was secretaris van keizer Karel en woonde te Brussel. Uit zijn huwelijk met Catharina van Praet had Antonio vier zonen. Eén van hen was Bernardino die zich liet inschrijven aan de Leuvense universiteit op 6 maart 1544.Ga naar eind222. Waarschijnlijk heeft hij zich na zijn studie in Leuven te Pavia (Ernalsteen leest ‘Paine’, wat kennelijk een verbastering of verkeerde lezing is van ‘Pauie’) gevestigd, waar hij allerlei overheidsfuncties bekleedde. Door de doge van Venetië werd hij geridderd.Ga naar eind223. Sporen van financiële transacties waarbij hij betrokken is, vinden we vanaf 1561 in het Antwerpse Stadsarchief. In een document uit 9 mei 1565 wordt hij ‘koopman’ genoemd.Ga naar eind224. In 1561 woonde hij aan de Meir te Antwerpen in een huis in renaissancestijl.Ga naar eind225.
Niet alleen Bernardino, maar ook diens broer Willem was vermoedelijk aan de Vander Noots goed bekend. Uit een stuk uit 1562 blijkt dat Willem de Succa al vóór die tijd een boerderij bezat te Brecht, het dorp van Vander Noots jeugd. In 1565 en 1566 kocht hij nog meer onroerend goed te Brecht, waaronder de Latijnse School die in 1515 door Joannes Custos was opgericht en die door hem als buitenplaats werd ingericht. De verkoop van die beroemde Latijnse School werd op 6 november 1566 gesloten in het bijzijn van Jan vander Noots broer Adriaen. Deze laatste was bij die verkoop betrokken als leenman van Jan van Immerseel, heer van Beaudries.Ga naar eind226.
Ten tijde van de Spaanse Furie (1576) woonde Bernardino de Succa nog steeds in Antwerpen; hij werd daar toen althans gedwongen om een losgeld te betalen.Ga naar eind227.
Van de familie Succa is de tekenaar en kunsthandelaar Antonio (ca. 1567-1620) het best bekend gebleven. Hij was een neef van Bernardino en de zoon van diens broer Willem. In zijn archeologisch album, getiteld: Memoriën, verzamelde hij allerlei oude, authentieke afbeeldingen van vorsten en andere regeerders uit de Middeleeuwen, waarmee niemand minder dan P.P. Rubens zijn voordeel wist te doen.Ga naar eind228. | |||||||||
16. Titel: Au gentil et vertueus seigneur Melchior Botmer. Sonnet. (fol. 26v).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor de nog jonge Botmer. Botmer had - blijkens de beginregel: ‘Si tu t'enquiers de moy (de toy certe incognu)’ - navraag gedaan naar de hem onbekende Poetou. Vandaar dat de dichter hem dit staaltje van zijn kunnen voorlegt. | |||||||||
Melchior Botmer (ook: Bothmaer):De oudste archiefvermelding dateert van 11 oktober 1565. In dit stuk is er sprake van Melchior Bothmaer ‘coopman uyt Oistlant’ die zijn vertrouwensman te Ieper, Dominicus van Ackeren, de opdracht geeft om beslag te leggen op 112 pond Vlaams en 5 schellingen [= ca. 674 karolusgulden]. Dit geld was door Jan vanden Berghe, poorter van Ieper, bij de stadsgriffier van Ieper gedeponeerd.Ga naar eind229. Op 13 april 1577 legt de ‘cramer’ en Antwerpse poorter Eduart van Ghistele een verklaring af over de plundering door de Spanjaarden op 4 november 1576 ten tijde van de Spaanse Furie. Die verklaring wordt afgelegd ‘in stede van eede’ op verzoek van ‘Melchiore Botman, coopman’.Ga naar eind230.
Op 9 juni 1579 wordt een contract opgemaakt tussen de stad Antwerpen en de afgevaardigden van de Noord-Duitse Hanzesteden. Dit contract beslaat 52 artikelen waarin rechten en plichten van de hanzeaten te Antwerpen worden gespecificeerd. Na artikel 8 volgt een lijst met de namen van de hanzeaten die vrijgesteld worden van accijnzen op bier en wijn. De achtste op die lijst is ‘Melcior Bothmar’.Ga naar eind231.
Ook de echtgenote van Melchior Botmer, Margriete Paris, was afkomstig uit de omgeving van de Baltische Zee. In 1593-'94 zal Vander Noot aan dit echtpaar een Nederlandstalige ode met een kort prozacommentaar in het Frans aanbieden.Ga naar eind232. | |||||||||
17. Titel: Au docte et vertueus jeune homme Guillaume Joilier. Ode. (fol. 27r-v).Aantal strofen: 7 Aantal regels: 42 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk zeven en acht lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Met deze ode wil Poetou de geleerde jongeman Joilier bedanken voor de weldaden (‘tes bien-faits’) die hij van hem mocht ontvangen. | |||||||||
Guillaume Joilier:Niet gevonden. | |||||||||
18. Titel: Au vertueus seigneur Christophle Schweicher. Sonnet. (fol. 28r).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Gedicht waarin deze onbaatzuchtige ‘benefacteur’ wordt bedankt en geprezen om de steun die hij aan de dichter heeft verleend. | |||||||||
Christoffel Schweicher (ook: Swicker, Tzwycker, Zwycker):Hij was waarschijnlijk een zoon van de Neurenbergse koopman Michael Schweicher, die in een stuk van 13 maart 1532 wordt genoemd als ‘Michael Tzwycker und Gebrüder - Nürnberg’.Ga naar eind233. Uit een document van 30 april 1547 blijkt dat de firma Michael Swicker een handelsvestiging te Antwerpen bezat. Daarvandaan werden goederen verscheept naar Amsterdam, Hamburg en Bremen.Ga naar eind234. Het oudste gevonden stuk waarin sprake is van Christofalo Zwycker (Christoffel Schweicher) dateert uit 1578. Hij wordt dan genoemd in verband met zijn financiële transacties met de Antwerpse koopman Jean de la Faille.
In het werk van Brulez vindt men ook dat hij een zakenrelatie was van de Londense koopman Andrea de Loo.Ga naar eind235. | |||||||||
19. Titel: En faveur du seigneur Nicolas Francisque, du jour natal de sa fille Isabel. Ode consacrée aux seigneurs Charles Benvenout, Josse van Steene, Jan Windebroec, Marie Preun, Barbe Moniars, d'Isabel Francisque parins et marines. (fol. 28v-30v).Genre: genethliacon (geboortedicht). Aantal strofen: 18 Aantal regels: 108 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Vermoedelijk werd deze ode in opdracht van Francischi of van de peters en meters geschreven. Uit Poetou's ode leren we dat Isabel Francischi op donderdag 13 oktober 1565 om 6 uur 's ochtends werd geboren. Ook vernemen we dat zij een broertje had en (minstens) twee zusjes. Een geschikte gelegenheid om het gedicht - al dan niet zingend - voor te dragen, lijkt mij het doopfeest te zijn geweest. | |||||||||
Nicolas Francischi (ook: de Francisci, Francisque, Francesco):Uit een document van 30 april 1557 blijkt dat hij getrouwd was met Isabelle du Pré.Ga naar eind236. Op 11 september 1565 treedt hij op als ‘tusschensprekere en makelaer’ bij een transactie tussen twee lakenhandelaren, namelijk de Antwerpenaar Peter van Achterhout en de Engelsman Alexander Schoffelt (ook: Schoffer). Als zijn leeftijd wordt vermeld: 43 jaar. Men noemt hem een Italiaan die woonachtig is te Antwerpen.Ga naar eind237. Mogelijk is hij uit Florence afkomstig, maar daar staat tegenover dat Prims meent dat deze familie uit Lucca afkomstig is.Ga naar eind238. Twijfel aan de Luccese afkomst is bij mij opgekomen na lezing van een interessant document van 25 augustus 1565. Hierin is sprake van Carlo Benevenuti, consul van de Florentijnse Natie te Antwerpen, en van andere Florentijnse kooplui, namelijk Mess. Jan Antonio Bertholi, Mess. Antonio de Francisci degli Abbici, Mess. Vincentio Poggini en de boekbinder Antonio Bovinii die allemaal in Antwerpen wonen. Bij die gelegenheid zweren zij op verzoek van de Antwerpse koopman Joris de Favre dat zij Mess. Albertatio de Albertis, die in Antwerpen op bezoek is, goed kennen als consul (‘balio of Consul’) van de Florentijnse Natie te Constantinopel. Het blijkt dat speciaal Antonio de Francisci de consul uit Constantinopel goed kent, aangezien ze familie van elkaar zijn.Ga naar eind239. Dat Nicolas (de) Francisci tot hetzelfde Florentijnse milieu te Antwerpen behoort, lijkt mij waarschijnlijk, vooral gezien het feit van Poetou's opdracht aan Benevenuti. Toen de kleine Isabel werd geboren, was Benevenuti immers consul van de Florentijnse Natie te Antwerpen.
Het jongste archiefstuk waarin ik de naam van Nicolas Francischi ben tegengekomen, dateert van 3 april 1566 en hieruit blijkt dat op 28 juni 1565 tegen hem een proces was aangespannen door ‘eenen Frederick van Soest’.Ga naar eind240. | |||||||||
Carlo Benevenuti:Uit een stuk van 26 mei 1559 blijkt dat Carlo Benevenuti toen factor van Francesco Pescioni was.Ga naar eind241. In een document van 18 augustus 1563 is er sprake van een transactie met balen zijde die uit Venetië zijn aangekomen en die waterschade hebben geleden. Kennelijk zat Benevenuti in de zijdehandel.Ga naar eind242. In 1565 loopt er een proces tussen Ipolito Affaitadi enerzijds en Roulant Estoppe anderzijds. Deze laatste voelde zich sterk staan, omdat zijn risico in Engeland werd gedekt door Pascual Spinola en diens relaties. In verband met die kwestie komt Benevenuti herhaaldelijk voor in de beschikbare stukken. Er blijkt onder andere uit dat hij aan de kant stond van Affaitadi, dat hij zakelijk gelieerd was aan de Italiaanse koopman Francisco Cambi (oud 28 jaar), dat zijn kassier een niet-Italiaan was die Thomas du Rez heette en ook dat hij Engels kerseydoek inkocht op de Antwerpse markt om dit na bewerking (het moest nog worden geschoren) te exporteren naar Venetië, met name naar de firma van Jehan Baptista Michelozzi.Ga naar eind243.
Toen Benevenuti in 1566 consul was van de Florentijnen te Antwerpen, werd hij door de spionnen van Filips II gerekend tot de betrouwbare katholieken.Ga naar eind244. Zonder aan het al gememoreerde bezoek (zie: Francischi) van zijn collega uit Constantinopel een overdreven betekenis te willen hechten, meen ik dat een dergelijk bezoek uit de traditioneel Griekse wereld, maar nu onder Turkse bezetting, door Benevenuti en zijn Florentijnse stadgenoten om allerlei redenen als bijzonder interessant zal zijn ervaren. | |||||||||
Joos van Steene:Hij was de oudste zoon van de zijdekoopman en Antwerpse poorter Joost van Steene († vóór juli 1554) en van Marie van der Venne. Zijn moeder had de leiding over de firma in de jaren onmiddellijk na het overlijden van haar echtgenoot; trouwens uit een stuk van 27 juli 1554 blijkt dat ‘Joosken’ nog minderjarig is.Ga naar eind245. In 1566 werd Joost jr. - inmiddels meerderjarig geworden - door de spionnen van Filips II gerekend tot de betrouwbare katholieken.Ga naar eind246.
Joost sr. had een grote naam in de zijdehandel: in 1549 leverde hij een aanzienlijke hoeveelheid kostbare zijden stoffen aan hertog Erik van Lüneburg Brunswijk.Ga naar eind247. Na in de periode 1574-1578 actief te zijn geweest in de Antwerpse zijdehandel vinden we Joost jr. in de jaren 1582-1583 te Londen terug als correspondent van de Antwerpse koopman Desmarez.Ga naar eind248. | |||||||||
Jan Windebroec:Geen gegevens gevonden, maar vermoedelijk moet hij in hetzelfde handeismilieu worden gezocht als de eerder genoemden. | |||||||||
Marie Pruynen:Zij was waarschijnlijk een dochter van Cornelis Pruynen en een zuster van Christoffel Pruynen. De kinderen van Cornelis Pruynen stonden bekend als zeer rijk, zeker Christoffel, die geassocieerd was met de gebroeders Schetz en die in de jaren 1553-1566 vaak wordt genoemd als geldschieter van de Engelse Kroon.Ga naar eind249. De ‘kinderen Pruynen’ woonden op de ‘Lombaerdeveste’. In 1566 meenden de spionnen van Filips II dat zij calvinist of luthers waren; in geen geval behoorden zij tot de betrouwbare katholieken.Ga naar eind250. | |||||||||
Barbara Moniars (ook: Monnier, Lemonnier):Zij wordt in een stuk van 15 december 1559 vermeld als ‘Barbere Monnier’. Haar vader ‘Henrycke Monnier’ was toen al overleden; als haar leeftijd wordt opgegeven: achttien jaar. Haar (oudere?) zuster Marie le Monnier was de vrouw van Nicolas Colpijn.Ga naar eind251. | |||||||||
20. Titel: A Jan de Froit-Mont. Ode. (fol. 30v-31v).Aantal strofen: 12 Aantal regels: 60 versregels (5 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor een welgestelde handelaar in fournituren. Uit de slotstrofe blijkt dat de ode niet door Froitmont is besteld, maar eerder moet worden gezien als een attentie van Poetou voor een goede kennis. | |||||||||
Jan de Froitmont (ook: Fromont):Deze man is lastig te identificeren. Wellicht moeten we hier denken aan de Jan de Fromont, zoon van Adriaan, die op 5 maart 1557 het poorterschap van Antwerpen verwerft. Deze Fromont was afkomstig uit Lessen (Lessines) in Henegouwen en was messenmaker van beroep.Ga naar eind252.
Uit Poetou's ode blijkt dat Froitmont allerlei luxegoederen vervaardigde. Bezigheden als het parfumeren van handschoenen, het opsieren van gordels met zijde en borduurwerk en het maken van linten van zwarte crêpe, zijde, goud- en zilverdraad schijnen tot zijn specialiteiten te hebben behoord. De dichter memoreert ook vol sympathie de favoriete vrijetijdsbesteding van Froitmont, namelijk het jagen met de haakbus op hazen en vogels. Het lijkt erop dat onze Antwerpse handelaar een ‘nouveau riche’ was. Vermoedelijk is hij het, die wordt bedoeld in een document van 24 oktober 1565. Daarin wordt hij genoemd als ‘Jan de Froimont, coopman’, borg van de stedelijke afgevaardigden ‘van den stede van Cines’ in Henegouwen, die bij Janne de la Vallée te Antwerpen 1200 viertelen rogge komen kopen.Ga naar eind253. Deze transactie vond kennelijk plaats in het kader van de algemene schaarste aan graan in de Nederlanden. De naam van de stad kon ik niet goed thuis brengen. Wordt met ‘Cines’ bedoeld: Lessines, Soignies (= Zinnik), Chimay, of nog een andere plaats? Niet Ciney, want dat ligt in de Provincie Namen.
Een ander stuk van 14 december 1571 bevat nog andere belangwekkende gegevens. Van Jan de Froitmont worden de leeftijd en het beroep vermeld: hij is ‘creemer’ (dit betekent: handelaar in galanterie-artikelen) en 39 jaar oud. Samen met de bekende schilder Maarten de Vos (leeftijd: eveneens 39 jaar) en de koopman Willem Smit (leeftijd: 65 jaar) legt hij een verklaring af op verzoek van Marie van Haer. Deze laatste was de weduwe van Maarten Peeters, poorter van Antwerpen. De verklaring betreft haar zoon, wijlen Artus Peeters, die als schilder in Mexico werkzaam was en aldaar is gestorven.Ga naar eind254. | |||||||||
21. Titel: Au vertueus et honneste jeune homme Jan de Losson. Ode. (fol. 32r-33r).Aantal strofen: 9 Aantal regels: 72 versregels (8 per strofe). Verslengte: respectievelijk acht en negen lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Gedicht waarmee Poetou zijn weldoener bedankt. Blijkens de zesde strofe is de beoefening van de zangkunst een geliefkoosde ontspanning voor Jan de Losson: Pour quelque fois mettre en arriere,
De ton trafiqu' Ie soing mordant,
Fredonneras d'art singuliere
Quelque doux cromatique Chant.
Dit houdt in dat Jan de Lossons voorkeur vermoedelijk uitging naar de tedere liefdeslyriek die chromatisch (dit betekent: in halve tonen) gezongen werd.
Prims vermoedt dat deze ode mede is ontstaan naar aanleiding van een geschilderd portret van Jan de Losson, maar geeft geen bronvermelding.Ga naar eind255. | |||||||||
Jan de Losson:Hij was de oudste zoon van de Antwerpse koopman Anthoni de Losson en woonde in de Venusstraat. Uit een stuk van 29 november 1560 blijkt dat hij samen met de Florentijn Francisco Cambi in dienst was van de Italiaanse kooplieden Jacomo Fornari en Jehan Baptista Gondi.Ga naar eind256.
Over Jan de Losson wordt hierin gezegd dat hij afkomstig is uit Ath in Henegouwen en dat hij te Antwerpen woont. Cambi en Losson leggen bij die gelegenheid een verklaring af aangaande een baal Engels laken.Ga naar eind257. Omdat op 30 mei 1565 het testament van Jans vader in de officiële stukken ter sprake komt, vernemen we ook iets over de overige leden van de familie. Lossons moeder, die dan weduwe is, heet Jacqueline Benoit. Jans zuster Katherine is getrouwd met Gilles Notte, die in Antwerpen woont. Jan de Losson heeft ook nog twee zusjes die minderjarig zijn, namelijk Marie en Jehanne.Ga naar eind258. In 1567 maakte Jan carrière, toen twee Italiaanse kooplieden uit Antwerpen, namelijk Pietro Francesco Spinola en Raffaele de Barbarino, hem als hun factor naar Amsterdam stuurden.Ga naar eind259.
In 1588 wordt hij in een Antwerps archiefstuk genoemd; kennelijk is hij niet in Amsterdam gebleven. Wellicht is hij te Antwerpen overleden? Op 9 maart 1592 wordt te Antwerpen door notaris Fabri zijn testament opgemaakt.Ga naar eind260. | |||||||||
22. Titel: A maistre Nouel Fagnient, non moins gentil musicien, qu'excellent compositeur de musique. Sonnet. Sainct Matthieu Cap. 18. (fol. 33v).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Gedicht over de broederlijke vermaning volgens Matth. 18:15-17. Wanneer de broeder niet wil luisteren, moet ‘la Catholique Eglise’ op de hoogte worden gebracht, die de halsstarrige dan mag beschouwen als een zondaar en een heiden. | |||||||||
Noé Faignient:Hij was afkomstig uit Kamerijk. In 1561 verwierf hij het poorterschap van Antwerpen waarbij hij als zijn beroep dat van ‘speelman’ opgaf. Hij slaagde erin een kleine boekhandel onder de kathedraal op te zetten, waar hij onder andere een aantal van zijn eigen uitgaven (muziekboeken) verhandelde. Hij stierf tussen 1595 en 1598.Ga naar eind261. Zoals andere Antwerpse componisten uit die tijd maakte ook Faignient gebruik van de psalmen van Clément Marot en Théodore de Bèze als bron voor teksten en melodieën. Zoals bekend werden deze psalmen in de protestantse kerken eenstemmig gezongen. Voor huiselijk gebruik en voor orgelstukken maakten Faignient en anderen meerstemmige zettingen.Ga naar eind262. Calvinistische tijdgenoten in Antwerpen zullen zeker op de hoogte zijn geweest van Faignients bedrijvigheid als componist van gezangen voor hun huiselijke kring. Voor Poetou geldt dit ongetwijfeld ook. Uit de secundaire literatuur is mij gebleken dat Faignient, zoals zovele andere componisten uit die tijd, ook lascieve of dartele liederen heeft gemaakt. Een anonieme tekstbezorger stelt in 1577 in een voorrede dat hij de schande van deze componisten heeft willen bedekken door geestelijke teksten uit te geven op hun melodieën.Ga naar eind263. Zou Poetou's gedicht misschien moeten worden geïnterpreteerd als een bedekte waarschuwing aan het adres van de componist, als een aanmaning om het pad van de onkuisheid te verlaten?Ga naar eind264. | |||||||||
23. Titel: A mon seigneur Jan vander Noot, eschevin de la flourissante Anvers. Sonnet. (fol. 34r).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Met dit sonnet bedankt Poetou zijn beschermer Vander Noot voor het sonnet (SLL, nr. 3) dat deze aan hem heeft opgedragen.Ga naar eind265. | |||||||||
24. Titel: Le seigneur Artus Mirmod german à un pré. Odelette. (fol. 34v).Aantal strofen: 2 Aantal regels: 16 versregels (8 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Dit allegorische liefdesliedje wordt Artus Mirmod in de mond gelegd. We moeten erop verdacht zijn dat ‘pré’ hier een dubbele bodem heeft. Naar mag worden verwacht, is hier sprake van een toespeling op een meisje uit de familie De Prez of De Prets. In beide strofen van het gedicht is de kenspreuk van Poetou verwerkt, namelijk SANS PEINE RIENS. | |||||||||
Artus Mirmod German:Niet gevonden. Betekent het ‘German’ uit de titel hier: Duitser? Het hieropvolgende gedicht is immers gericht tot de heren van de ‘Nation Germanique’ te Antwerpen, zodat het gedicht voor Mirmod past in zo'n context.
De naam Mirmod of Mermoot was in de Nederlanden niet onbekend. In 1553 liet zich de Luikenaar Godefr. Mermoot aan de Leuvense universiteit inschrijven.Ga naar eind266. | |||||||||
25. Titel: Aux nobles seigneurs et trèsrenommés marchans, mes seigneurs les Fuggers, Welsers, Relingers & tous autres de la puissante nation germanique, résidens en la flourissante Anvers. (fol. 35r).Genre: sonnet.
Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Met dit lofdicht voor de Duitse handelsnatie te Antwerpen laat Poetou zien dat hij zijn talent in dienst stelt (‘Moy de vos grandeurs serf’) van deze leidende, Duitse koopmansgeslachten. Hierop verwerkt hij in vs. 9-14 een parafrase van de titel van de SLL: Ce faisant, vos renoms triumphament aillés
De ma IOIE EN LABEUR, sous les cieus estoillés
Volleront tesmoigner par supreme excellence,
Que Anvers et ses manans reverent les pourtraits
De vos immortels noms et negotians faits,
Et moy de vos grandeurs la bonté et clemence.
| |||||||||
Fuggers:De Fuggers (‘Fockers’ zoals ze onder anderen door Vondel werden genoemd) waren de zakenlieden met het meeste kapitaal te Antwerpen. Hun rijkdom was spreekwoordelijk. Zij waren actief in de handel in ertsen en mineralen, ze beheersten de mijnbouw in Midden-Europa en ze speelden een voorname rol in de specerijenhandel met Portugal. Vanaf 1545 traden ze te Antwerpen op de voorgrond in de rol van bankiers. De jaren 1557-1562 waren echter slecht voor hen, want Filips II kon niet aan zijn financiële verplichtingen voldoen. Anton Fugger, het hoofd van de firma, had de Antwerpse bui al zien aankomen; immers al in 1557 ontsloeg hij Mattheus Ortel, de in zijn dienst welvarend geworden Antwerpse factor.
Sinds 1557 stond Hans Fugger aan het hoofd van de Antwerpse vestiging. Anton had deze zoon naar Antwerpen gestuurd om er samen met de nieuwe factor Sebastian Kurz te redden wat er te redden viel van de enorme geldbedragen die hij aan keizer Karel had geleend. Het waren juist deze leningen, die Filips II aan het begin van zijn regeringsperiode financieel in het nauw brachten.Ga naar eind267.
Toen Poetou zijn gedicht schreef, was Hans Fugger vermoedelijk nog in leven. In een stuk van 16 september 1564 wordt hij genoemd als ‘Hans Focker’. Hij is 48 jaar en woont te Antwerpen.Ga naar eind268. Vóór 27 juni 1565 moet hij zijn overleden, want op die datum wordt van stadswege bepaald dat de stadssecretaris Alexander Grapheus alle goederen, nagelaten door Hans Fugger, zal inventariseren.Ga naar eind269. | |||||||||
Welsers:De Welsers waren, evenals de Fuggers, kooplieden uit Augsburg. Twee takken van de familie waren te Antwerpen vertegenwoordigd, namelijk de Neurenbergse tak, die in 1566 nog door de lutherse Sebastian Welser werd geleid, en de katholieke, Augsburgse tak die tot in 1561 werd geleid door Bartholomeus Welser. In 1549 hadden de Augsburgse Welsers een nieuwe factor naar Antwerpen gestuurd, namelijk Conrad Bayr, van wie bekend is dat hij op de Antwerpse Beurs niet met ‘Duitsers’ omging, tenzij met de Schetzen, Jakob Welser en Mattheus Ortel. Rond 1562, toen Bartholomeus was opgevolgd door Christof Welser & Co., had de firma een en ander te verduren vanwege de financiële crisis, maar toch bleef ze goed overeind.Ga naar eind270. Vóór 1565 werd Bayr als factor te Antwerpen opgevolgd door Hans Henrick Moncprot (ook: Mondtbrot, Momprot).Ga naar eind271. Uit de studie van Ehrenberg blijkt dat de firma in 1566 vanuit Antwerpen aanzienlijke bedragen leende aan de Engelse Kroon.
Het is mogelijk dat Poetou met zijn gedicht uitsluitend de Augsburgse tak op het oog had. | |||||||||
Rehlingers:Ook de Rehlingers waren een bekend Augsburgs koopliedengeslacht. Zij waren geparenteerd aan de Fuggers: Anton Fugger was met een Rehlinger getrouwd.Ga naar eind272. Zij waren luthers. In 1560 trad Hiëronymus Rehlinger te Antwerpen op in de rol van bankier.Ga naar eind273. Volgens Strieder duiken de namen van Anthoni, Bernhart, Jakob en Konrad Rehlinger geregeld op in het Antwerpse notarieel archief.Ga naar eind274. In een conceptbrief van Joachim Ortel van 10 september 1579 heeft deze het over zijn ‘Cousyn [= neef] Phillip Drommet’, die te Antwerpen factor van de Rehlingers is.Ga naar eind275. Mij is niet bekend wanneer Drommet factor is geworden. | |||||||||
26. Titel: Au docte et vertueus jeune homme François Stelsius. Ode. (fol. 35v-40r).Aantal strofen: 28 Aantal regels: 252 versregels (9 per strofe). Verslengte: De regels 1, 3, 5, 6, en 8 van elke strofe bestaan uit acht lettergrepen; de regels 2, 4, 7 en 9 bestaan uit vijf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Aansporing aan Frans Steels om te volharden in zijn dichterschap, wanneer hij straks zijn tijd zal besteden aan het koopmanschap. Kennelijk was Steels nog ongetrouwd, want in de laatste strofe wenst Poetou hem een kuise, jonge vrouw toe en kinderen met dezelfde kwaliteiten als hun ouders. | |||||||||
Frans Steels:Geboren in of rond 1541 als zoon uit het eerste huwelijk van de drukker Jan Steels en Margriete Hillen.Ga naar eind276. Na de dood van zijn vader in maart 1562 sloot hij een contract met zijn stiefmoeder, Anna van Eertborne, om samen met haar gedurende drie jaar de drukkerij en de boekhandel van zijn vader voort te zetten. Het contract hield niet in dat hij de leiding kreeg, want de leiding van de drukkerij werd toevertrouwd aan zijn zwager Pieter Beelaert (ook: Bellerus), die getrouwd was met Johanna Steels, de halfzuster van Frans Steels.Ga naar eind277. Op 18 februari 1566 [= 1567, n.s.] legt Frans Steels een verklaring af over een nachtelijke brand in het klooster van de franciscanen. Aangezien hij pas om één uur 's nachts arriveerde, toen de toren van de kerk al naar beneden was gestort, kan hij zijn ondervragers weinig meedelen. Hij is slechts op de ziekenzaal geweest om de minderbroeders te helpen. Hij wordt aangeduid als ‘Franchoys Stelsius, boeckvercoopere’; zijn leeftijd is ongeveer 25 jaar en zijn adres luidt ‘inden Schilt van Bourgoegnien’.Ga naar eind278.
Uit de ode van Poetou valt op te maken dat Frans Steels reeds op dertienjarige leeftijd begon te dichten. Poetou noemt hem ‘docte’ en in de laatste strofe zegt hij te hopen dat Steels' kinderen even ‘morigenés’ (welopgevoed) en ‘sçavans’ als hun vader zullen zijn. Die nadruk op geleerdheid doet vermoeden dat Steels' poëzie in het Latijn was gesteld. | |||||||||
27. Titel: Au gentil jeune homme Jan de Losson. Ode. (fol. 40v-41r).Aantal strofen: 6 Aantal regels: 36 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk vier en vijf lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Samen met dit gedicht stuurde de dichter een exemplaar van zijn Hymne de la Marchandise aan Jan de Losson; dit blijkt uit de strofen 1, 3 en 4.Ga naar eind279. In de vijfde strofe echter heeft de dichter het over de vergankelijkheid van de liefde, zoals die wordt beschreven aan het slot van het aan Jan de Losson toegestuurde boek.Ga naar eind280. Met dit slot lijkt mij het slotgedicht van La grande liesse te zijn bedoeld. Vandaar dat ik meen dat het aan Jan de Losson toegestuurde boek een convoluut was waarin de HM voorafging aan de LGL.
In de eerste strofe wordt ook nog vermeld dat het boek op 31 januari als nieuwjaarscadeau aan Jan de Losson is geschonken. Aangezien zowel de HM als de LGL in 1565 zijn verschenen, acht ik 31 januari 1566 waarschijnlijker dan 31 januari 1565. | |||||||||
Jan de Losson:Zie: SLL nr. 21. | |||||||||
28. Titel: Le noble seigneur, mon seigneur Josue de Alveringhen, seigneur de Hoffegen, à sa charite. Epigramme. (fol. 41v).Genre: acrostichon (Anna van Laten) gevormd door de beginletter van elke versregel. Aantal regels: 12 versregels. Verslengte: respectievelijk negen en tien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Liefdesverklaring van een Hollandse edelman, waarmee het hierop volgende, uitgebreide liefdeslied (nr. 29) wordt ingeleid. Met dit epigram wordt tevens een nieuwe afdeling in de bundel begonnen. Deze afdeling bestaat - met uitzondering van de drie laatste gedichten - volledig uit liefdesgedichten die door Poetou op bestelling zijn geschreven. De nadruk valt hier op de zangkunst, zodat men gaat vermoeden dat Anna van Laten wellicht een zangeres was. De slotregels van dit liefdeslied luiden vrij vertaald: ‘Mocht Anna dit lied zingen, dan zouden die klanken als nieuwe kusjes voor Van Alferingens smachtende hart zijn’. | |||||||||
Anna van Laten:Ze was mogelijk een Antwerpse zangeres, maar over haar heb ik nergens nadere gegevens gevonden.Ga naar eind280a. | |||||||||
Josua van Alferingen:Deze militair was een zoon van ridder Zeger van Alferingen en van Margaretha van Roon. Josua, die heer was van Hofwegen, maakte deel uit van Oranjes ruiterij. Hij had persoonlijk veel aan de Prins te danken. Tijdens een twist in Den Haag in 1558 had hij namelijk manslag gepleegd, waarop Oranje ervoor zorgde dat hem genade werd verleend.Ga naar eind281.
Samen met zijn broer Samuel was Josua van Alferingen één van de ondertekenaars van het Verbond der Edelen in november 1565. Hij zette zich ook in voor de ondertekening van het beruchte drie-miljoen-guldenrekwest uit september/oktober 1565, waarop hijzelf wilde intekenen voor een bedrag van 500 kronen [= 1050 karolusgulden]. In Den Haag, waar hij was gevestigd, belegde hij bijeenkomsten van de geuzen. Bij vonnis van 18 mei 1568 werden zijn goederen in de Alblasserwaard en elders door de Bloedraad verbeurd verklaard. Hij was toen ongehuwd. Ook later diende hij de zaak van de Opstand. Toen Medemblik zich in juni 1572 voor de Prins verklaarde, stond Josua van Alferingen aldaar aan het hoofd van de prinsgezinden; ook wist hij in de loop van dezelfde maand Alkmaar, Edam en Purmerend aan de kant van de Prins te krijgen.Ga naar eind282. Hij overleed in 1575 als gouverneur en kapitein van Hoorn in West-Friesland.Ga naar eind283.
Poetou was in 1565-1566 ongetwijfeld op de hoogte van de radicale politieke en godsdienstige opvattingen van zijn ‘patronus’. | |||||||||
29. Titel: A la mesme charite, par le susdit seigneur de Hoffegem. Chant. (fol. 42r-44v).Genre: acrostichon (in feite twee acrosticha: ‘Anna van Laten’ en ‘Ioachin Ortel’).
Aantal strofen: 24 Aantal regels: 144 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk zeven en acht lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:De beginletter van de eerste twaalf strofen van dit liefdeslied levert de naam ‘Anna van Laten’ op; die van de volgende twaalf strofen geeft: Ioachin Ortel. De eerste helft van dit lied wordt in de mond gelegd van Van Alferingen. Bij zijn beschrijving van Anna's aantrekkelijkheden wordt het petrarkistische procédé toegepast. Op basis van dergelijke algemeenheden is het natuurlijk onmogelijk haar identiteit te achterhalen; juist vanwege dit procédé bestaat bovendien de mogelijkheid dat het lied aan verschillende schonen ten gehore werd gebracht. Het wordt in dit gedicht niet duidelijk wat de persoonlijke relatie tussen beide minnaars Van Alferingen en Ortel was. Als die twee al liefdesrivalen zijn, dan bestrijden ze elkaar in elk geval niet. Is de liefde die ze voor Anna koesteren, soms een platonische liefde, dus een geestelijke liefde zonder lichamelijke wensen? Gezien de nadruk die in de daaropvolgende ode (nr. 30) valt op de kuisheid van Anna van Laten, lijkt me die vraag terecht. In de tweede helft van het lied (nu in de mond van Ortel), komen in strofe 15 de favoriete kleuren van Anna van Laten aan de orde: groen en wit. Het groen symboliseert hier de blijdschap en het wit de kuisheid. Deze kleuren komen terug in de hieropvolgende ode (nr. 30, strofe 33).
Elk van de 24 strofen van dit liefdeslied eindigt met een tweeregelig refrein, gezet in romein. Daardoor onderscheidt zich het refrein ook typografisch van de overige, cursieve, tekst. Het luidt: ‘Tant que viure ie pouray, / Vostre, o Charite, seray’ en is door Poetou ontleend aan een bekend lied van Clément Marot: ‘Tant que viuray en age flourissant / le seruiray le Seigneur tout puissant’.
Strofe 22 en 24 bevatten Poetou's devies ‘riens sans peine’. Vreesde de dichter soms dat een onoplettende lezer deze liedtekst aan een andere auteur dan hemzelf zou toeschrijven? | |||||||||
Josua van Alferingen:Zie bij SLL nr. 28. | |||||||||
Joachim Ortel:Zie bij SLL nr. 30. | |||||||||
30. Titel: Par le généreus et courtois seigneur Joachim Ortel, A sa Diane A.V.L. Ode. (fol. 45r-49v).Genre: acrostichon (Riens sans peine Ortel Riens sans peine Van Laten).
Aantal strofen: 41 Aantal regels: 246 versregels (6 per strofe). Verslengte: respectievelijk zeven en acht lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:In deze ode, een liefdesgedicht, Ortel in de mond gelegd, vereenzelvigt Poetou Ortels geliefde Anna van Laten met de kuise godin Diana door middel van woordspelingen met haar achternaam: bijvoorbeeld in strofe 1 ‘Lateene ardeur’ (Latense vurigheid). De moeder van de godin Diana was namelijk Latona (Leto), een geliefde van Jupiter. Diana is daarom een ‘Lateenne’ of ‘Latoonse’, alias een nakomeling van Latona (Leto). Van de godin Diana is bekend dat ze altijd maagd wilde blijven en een beschermster van de kuisheid is. Dit is een reden te meer om te menen dat de liefde waarvan hier sprake is, platonisch van aard is.
Het eerste woord van strofe 2 luidt ‘Diane’. In plaats van de beginletter D heeft Poetou stilzwijgend de tweede letter gekozen voor zijn acrostichon.
In strofe 33 komen Anna's kleuren weer ter sprake: als teken van trouw zal Ortel voortaan een groen-wit sjaaltje dragen.
Uit de twee slotstrofen blijkt dat Ortel tegelijk met de ode een roodgevlekte, witte hond (een teef) aan zijn vriendin heeft geschonken. | |||||||||
Joachim Ortel:Hij werd in 1542 te Augsburg geboren als zoon van Hans Ortel. Zijn ooms aan vaderskant waren: Christoffel († vóór 1564), Melchior, Mattheus († 1564) en Joris Ortel. Deze laatste was een halfbroer van Mattheus. Een tante van Joachim was Regina Pfoffenhausen-Ortel. Overgeleverd zijn de vele schuldbekentenissen die Joachim Ortel uitschreef in de jaren zestig te Antwerpen. Bewaard bleef bijvoorbeeld een schuldbekentenis ten bedrage van 60 pond Vlaams, 11 schellingen en 8 groten [= ca. 363 karolusgulden]. Deze som was hij verschuldigd aan de Spaanse herbergier Luis da Costa en diens vrouw Maiken voor eten en drinken over de periode 15 december 1565 tot 2 juni 1567.Ga naar eind284. Uit al die schuldbekentenissen valt in elk geval op te maken dat Ortel in die jaren op grote voet leefde. Dit laatste wordt min of meer bevestigd in het testament van zijn oom Mattheus, de Antwerpse factor van de Fuggers, die op 12 december 1564 stierf. Over Joachim staat hierin het volgende te lezen: Item wairt zaicke dat Joachim Ortel hem eerlyck eerbaerlyck stille ende in dier vuegen houdt datmen hem syns beloeft [= indien hij zich zo gedraagt dat men over hem tevreden is] Soo sal hem wanneer hy met wete ende wille van synen ouders eerlycken ten houwelycken staete compt Twee duysent carolus guldenen gegeven worden. Na het overlijden van oom Mattheus zou Joachim nog eens 300 karolusgulden ontvangen.Ga naar eind285.
Uit het testament van Joachim van 22 februari 1586 blijkt dat zijn oom bij zijn overlijden in 1564 hem zes jaar loon schuldig was.Ga naar eind286. Het verwondert ons daarom niet dat Joachim wel eens wat uit de kassa nam, wat dan door zijn oom nauwkeurig werd opgetekend en wat een aanzienlijk totaalbedrag opleverde. Dit blijkt uit het overzicht van de schulden van en aan Mattheus Ortel dat op 1 april 1569 werd opgemaakt door de executeurs-testamentair Joris Stecher en Hans Hendrick Mondtbrot.Ga naar eind287.
Oom Mattheus stierf kinderloos, zijn zeven broers en zusters zouden elk 3000 karolusgulden erven. Ook neef Joachim werd goed bedacht, en het resterende bedrag was nog groot genoeg om tegen rente te worden uitgezet, zodat neven en nichten en de kinderen van hen bij hun huwelijk elk 1000 karolusgulden uitgekeerd zouden krijgen. Het heeft echter niet zo mogen zijn. De executeurs-testamentair bleken onbetrouwbaar te zijn. Een langdurig proces volgde, maar zonder bevredigend resultaat voor de benadeelde partij. In een vlammend rekwest van acht bladzijden aan de Antwerpse overheid (uit, naar schatting, 1580) stelt Joachim Ortel de boevenstreken van de malversanten Stecher en Mondtbrot aan de kaak. Met recht en reden voelde Joachim Ortel zich ernstig gedupeerd: uit een stuk van 22 november 1580, waarin wordt verwezen naar een Acte van Evictie van 16 september 1580, blijkt onder meer dat Joachim en zijn vader Hans samen aanspraak maakten op 50.000 karolusgulden.Ga naar eind288.
In de achtste strofe van Poetou's ode wordt uitdrukkelijk gezegd dat Joachim Ortel in mei 1552 verliefd werd op Anna van Laten.Ga naar eind289. Het is goed hierbij te bedenken dat Joachim toen tien was! Heeft Joachim zijn Anna in Augsburg leren kennen en hebben de ouders van deze Augsburgse schone zich daarna pas te Antwerpen gevestigd? Het blijft hier bij een gissing.
Ieder die zich voor het humanisme te Antwerpen interesseert, spitst bij de naam Ortel de oren: Ortelius, Van Meteren en Plantijn - aan deze kring wordt dan meteen gedacht. Vandaar dat ik op de familierelatie wat nader in wil gaan. Eerst dit: ik heb geen spoor gevonden van een familierelatie tussen Joachim Ortel en Abraham Ortelius. De beroemde cartograaf Abraham Ortelius was de zoon van Leonard Ortels en Anna Herwayers, en de kleinzoon van Willem Ortels. Bekend is natuurlijk de verwantschap tussen Van Meteren en Ortelius. Van Meteren was de zoon uit het tweede huwelijk van Odille Ortels, zuster van de vader van Abraham Ortelius, met Jacob van Meteren. In de stamboom, ‘A refugee genealogy’, gepubliceerd door Van Dorsten,Ga naar eind290. komen zowel Abraham Ortelius, als Emanuel van Meteren, Daniel Rogers en Joachim Ortel voor. Volgens deze stamboom zou Joachim Ortel getrouwd zijn met een dochter van de Bredase stadssecretaris Nicolaas van de Corput en Josyne Moors. De voornaam van de vrouw van Joachim is niet overgeleverd: zij wordt vermeld als een zuster van Hester van de Corput, de tweede vrouw van Emanuel van Meteren. Het feit dat Joachim Ortel met een dochter van Nicolaas van de Corput getrouwd was, wat ook in het NNBW is terecht gekomen,Ga naar eind291. gaat vermoedelijk terug op eenzelfde zeventiende-eeuwse gedrukte bron, namelijk de stadsgeschiedenis van Dordrecht van M. Balen waarin het volgende vermeld staat: ‘N... van den Corput, Nikolaas dochter, Troude Ioachim Ortel, Agent van de Staten Generaal’.Ga naar eind292.
Dit komt niet overeen met mijn eigen bevindingen op grond van archiefstukken in Breda en Den Haag. Blijkens een document uit Breda van 11 mei 1571 was Marie vanden Corput in circa 1552 geboren als dochter van Niclaes vanden Corput, die in 1560 stadssecretaris van Breda werd. Haar zuster Hester was in circa 1564 getrouwd met Emanuel van Meteren. In het stuk gaat het erom dat Cornelie vanden Corput (leeftijd: circa 21 jaar) en Marie vanden Corput (leeftijd: 18 à 19 jaar), beiden poorteres van Breda, bekend maken dat ze met toestemming van hun vader naar Londen willen, naar hun zwager Emanuel van Meteren, om hun zuster Hester een bezoek te brengen. Noch bij Cornelie, noch bij Marie is er in het stuk sprake van een echtgenoot.Ga naar eind293. Uit een ander stuk van 3 juli 1593 blijkt dat drie dochters van wijlen Niclaes Janszoon vanden Corput en Marie Houtgens hun recht op de erfcijns van een huis in de Gasthuisstraat willen verkopen. Aanwezig zijn Beatrix vanden Corput en haar echtgenoot Abraham van Delden en ook Marie vanden Corput. Afwezig zijn de echtgenoot van Marie, namelijk Jan Baptist Orellio, haar zuster Hester en haar zwager Emanuel van Meteren. Van de drie vrouwen wordt gezegd dat zij in Londen wonen.Ga naar eind294. Twee afwijkingen van de door Van Dorsten gepubliceerde stamboom vallen hier op: de echtgenoot van Marie vanden Corput heet blijkens het archiefmateriaal niet Joachim Ortel, maar Jan Baptist Orellio. De moeder van Marie vanden Corput heet niet Josyne Moors, maar Marie Houtgens.
Gegevens ontleend aan de papieren uit de Collectie Ortel, maken de door Van Dorsten geschetste familierelatie nog meer aanvechtbaar. In deze papieren is te vinden dat Joachim Ortel in de periode 1573-1578 monstercommissaris was in dienst van Oranje en van de Staten-Generaal. Als zodanig woonde hij afwisselend in Delft en in Hoorn, totdat hij op 13 oktober 1581 door de Staten van Holland als hun agent te Londen werd benoemd. Ortel vertrok naar Londen in 1582, waar hij op 10 april 1584 ook nog werd benoemd tot agent van de Staten-Generaal. Vóór zijn Londense tijd echter, vóór of in 1578, huwde hij de weduwe van Jan Baptista van Triere.Ga naar eind295. Zij heette Elisabeth van Dalem en was afkomstig uit Mechelen. Zij zou haar tweede echtgenoot, Joachim Ortel, nog vele jaren overleven tot ze in Den Haag zelf overleed. In de stukken die Elisabeth van Dalem onder haar hoede had, die uiteindelijk in het ARA H als de Collectie Ortel zijn terechtgekomen, is geen enkele toespeling te vinden op Marie vanden Corput en evenmin op haar familie, terwijl daarin toch veel stukken aanwezig zijn die dateren uit de periode van vóór Ortels huwelijk met Elisabeth van Dalem.
De Amerikaanse historicus J.L. Motley (1814-1877) karakteriseerde Ortel als: ‘a most experienced and intelligent man, speaking and writing English like a native, and thoroughly conversant with English habits and character’.Ga naar eind296. Joachim Ortel overleed te Londen op 3 oktober 1590. | |||||||||
31. Titel: Le noble seigneur Charles de Trello, chevalier & seigneur de Scullenberch, à sa cruelle. Ode. (fol. 50r-54r).Aantal strofen: 23 Aantal regels: 207 versregels (9 per strofe). Verslengte: respectievelijk zes en zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Liefdesbrief in verzen, in opdracht van Karel van Trello geschreven voor diens vriendin, die - zo leren we uit het gedicht - hem nu afwijst, ondanks het feit dat Van Trello haar drie jaar lang heeft bemind en gedurende 200 nachten haar gunsten heeft genoten. | |||||||||
Karel van Trello (ook: Van Trillo):Hij was een edelman van Italiaanse afkomst, maar een geboren en getogen Antwerpenaar. Van beroep was hij militair. Over de Van Trello uit de tijd van Poetou's ode weten we niets. Pas zijn latere activiteiten zouden deze man bekend maken.
In 1572 diende hij als legerkapitein onder de Prins bij het beleg en de verovering van Geertruidenberg. In de periode 1573-1578 was hij bevelhebber, eerst van Loevestein, daarna van Herentals. Hij nam in 1583 ontslag uit militaire dienst. Na een verzoek daartoe zijnerzijds, kreeg hij bij besluit van de Raad van State d.d. 19 oktober 1585 maandelijks een wachtgeld van ‘veertich ponden van veertich groten tpondt’.Ga naar eind297.
Nadat Leicester op 30 maart 1586 residentie had gekozen te Utrecht, werd Van Trello aldaar schout waarop hij iedereen vervolgde die tegenstander was van Leicesters politiek. Op 7 juni van hetzelfde jaar werd hij ook aangesteld tot superintendent en kapitein van Culemborg, wat in combinatie met het Utrechtse schoutambt lucratief moet zijn geweest. Na de ontslagname van Leicester in maart 1588, werd hij echter wegens onkunde uit zijn ambt ontzet. Na die tijd ging het hem financieel gezien niet erg voor de wind, maar gelukkig was Prins Maurits hem gunstig gezind. Hij mocht dan ook aan het hof te Den Haag verblijven, waar hij - wegens zijn excentriek gedrag - doorging voor de zot van Maurits en van het hele hof.
Van Trello zou in later tijd Poetou's hulp niet meer nodig hebben gehad om een ode te schrijven. Van zijn hand is een Franse ode overgeleverd uit 1585 in acht strofen op De la vérité de la religion Chrétienne van Philippe de Mornay. Deze laatste had als bijnaam: ‘le Pape des Huguenots’. Van Karel van Trello is ook nog bekend Een Historiael Ghesangh, bestaande uit maar liefst zestig strofen en vervaardigd in 1593 naar aanleiding van de herovering van Geertruidenberg op de Spanjaarden door Prins Maurits. Uit die periode stammen ook nog wat kleinere gedichten. Uit de periode 1572-1583 zijn de 169 originele brieven die aan hem werden geschreven door Willem van Oranje, Aartshertog Matthias, Bo(u)ssu, Batenburg, Montigny en anderen, met daarnaast nog brieven van Karel van Trello aan de genoemde personen. ‘De Brieven betroffen zijne krijgsverrigtingen, en waren voor de Geschiedenis van gewigt [...]’, aldus J.C. de jonge.Ga naar eind298.
Karel van Trello was getrouwd met Clara van Persijn; hun dochter Lucretia was een goede vriendin van Constantijn Huygens die voor haar zijn Oogentroost schreef.Ga naar eind299. | |||||||||
32. Titel: Au noble seigneur Don Francisque Soria. Sonnet. (fol. 54r).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor een Spaanse koopman en vrijgezel. Kennelijk vond de dichter het moeilijk om inspiratie te vinden, want hij plagieert hierin zijn eigen werk: stof, rijmwoorden en enkele versregels zijn ontleend aan het sonnet voor schepen Gillis Happaert (SLL, nr. 10), waarin de dichter trouwens al evenmin blijk gaf van geïnspireerdheid. | |||||||||
Francisco Soria:We beschikken over het bewijs dat hij reeds in 1558 te Antwerpen woonde.Ga naar eind300. Goris vond zijn naam op een lijst van ‘Espagnols célibataires résidant ou habitant seul à Anvers et faisant partie de la nation en 1560’.Ga naar eind301. In een stuk van 7 september 1564 wordt hij genoemd, samen met mr. Jeronimo Regnaet, mr. Ambroise Govaert en Jan vander Avont, als zaakwaarnemer van de weduwe van mr. Bernardo Carducci: Leonarda de Diaceto.Ga naar eind302. | |||||||||
33. Titel: Le vertueus et trèscourtois jeune homme Ferdinand Oyens à sa charite. Sonnet. (fol. 54v).Genre: acrostichon (Cornele Aertsen)
Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Het sonnet dient ter inleiding op een liefdesbrief. Deze liefdesbrief is in de vorm van een ode geschreven en volgt meteen op het sonnet. Sonnet en ode zijn beide in opdracht van Oyens geschreven; ze zijn ook beide bedoeld voor Oyens' vriendin Cornele Aertsen. | |||||||||
Cornele Aertsen:Geen gegevens over haar. | |||||||||
Ferdinand Oyens:Uit de tiende en elfde strofe van de ode blijkt dat Oyens koopman van beroep is: En Bourse, Eglise, ou Rue,
Ie n'ay, las! pensement,
Que de veoir instamment
Vostre oeil, qui m'esvertue.
(Str. 10, vs. 8-11) Si ie suis en Contoir,
Pour lire ou pour escrire,
Vostre oeil venant s'assoir
Pres de moy d'haut vouloir.
(Str. 11, vs. 1-4)
In een stuk van begin april 1564 wordt ‘Fernando Oyens Joossone out bat dan vyffentwintich Jaren’ genoemd. Het is mij niet duidelijk of hier sprake is van oude of nieuwe tijdrekening, maar in elk geval blijkt hieruit dat hij in ca. 1538 moet zijn geboren. In dit stuk worden ook enkele overige kinderen van wijlen zijn vader Joos Oyens genoemd. Het zijn Clara, die in 1564 getrouwd blijkt te zijn met Nicolas Marcys [= Marqui?], en verder de dan minderjarige kinderen, Beatris, Wencela en Baptist.Ga naar eind303. Mogelijk vinden we deze laatste terug als ‘Battista Oyens, of Antwerpe’ op een lijst van de Italiaanse Gemeente te Londen in 1568.Ga naar eind304.
Een document in het Rijksarchief Zeeland werpt nog wat nader licht op de familie Oyens. Vader Joost († 1546) is een Antwerpenaar. Zijn echtgenote is Geertruyd Frederiksdochter van der Molen. Hun kinderen zijn: Clara, Baptista (trouwde Anna Wakens), Frederik, Ferdinand, Beatrix, Wendela (trouwde Elias Boudaen). Over Ferdinand vermeldt het stuk dat hij in 1573 de Canarische Eilanden heeft verlaten, dat hij in 1578 te Hambrug woonde, in 1579 te Haarlem en in 1580 te Amsterdam. Hij is ongehuwd overleden.Ga naar eind304a. | |||||||||
34. Titel: A la mesme charite, par le susdit Oyens. Ode. (fol. 55r-63r).Adres: Ode sans plus tarder
Va toy au sein darder
De cell' Charite Vierge,
Dont ie me dits Vassal,
Vermeille que coral,
Blanche que lis, ou neige.
Aantal strofen: 38 Aantal regels: 418 versregels (11 per strofe). Verslengte: zes à zeven lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Liefdesbrief in de vorm van een ode, bestemd voor Oyens' geliefde (Cornele Aertsen?). Hierin verklaart Oyens zijn liefde. In strofe 22 wordt de suggestie gewekt dat Oyens zijn vriendin zal toezingen, terwijl hij zichzelf op de luit begeleidt: Car mes esprits vitaux,
Qui vous sont vrais Vassaux,
Tousiours ils m'eguillonnent
A vostre adveu chanter,
Et sur mon Lut noter
Chansons qui vous couronnent.
(Str. 22, vs. 6-11) | |||||||||
Ferdinand Oyens:Zie bij SLL nr. 33. | |||||||||
35. Titel: A la mesme charite par le desusnommé Oyens. Sonnet. (fol. 63v).Genre: acrostichon (Ferdinand Oyens)
Verslengte: twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Met deze liefdesverklaring bestookt Oyens opnieuw zijn geliefde: zo te zien was hij Poetou's beste klant. | |||||||||
Ferdinand Oyens:Zie bij SLL nr. 33. | |||||||||
36. Titel: Le vertueus et courtois jeune homme Pierre Gérard de Ghemonde à sa nymphe Adrianne. Sonnet. (fol. 64r).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Liefdesverklaring door Poetou in opdracht van P. Gérard geschreven in de vorm van een sonnet voor diens geliefde Adrianne. Het lijkt erop dat Gérard (de Ghemonde) op Adrianne verliefd is geraakt door het zien van haar gelaat (tenzij hier met ‘portrait’ een geschilderd portret is bedoeld), vgl. vs. 1-8: Vos bruns cler-voyans yeus et angelique face,
Et de vostre beau corps Ie dous-grave entregent,
Orné d'Esprit gentil, divin, veillant, et gent,
Nymphe d'haute beauté, d'honneur, de gloire et grace:
Commandent à ma bouche en la presente place
Reciter, que serf suis de vostre oei! refulgent,
Ardant, Nymphe, ó helasl sous Ie flambeau vigent,
De vostre beau portrait, qui dans ses retz m'enlace.
| |||||||||
Pierre Gérard (ook: Pieter Geerards?):Over deze ‘patronus’ van Poetou heb ik geen nadere bijzonderheden gevonden. Wellicht was hij afkomstig uit het Noord-Brabantse Gemonde (gelegen tussen St.-Michielsgestel en Boxtel)? | |||||||||
37. Titel: A maistre André Cuyret, dit: le Mercier, gentil escrivain. Sonnet. (fol. 64v).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Lofdicht voor een bevriend schrijver die zowel met het penseel als met de pen werkt. Uit het antwoord van Cuyret zal blijken dat hij in elk geval in staat is om een redelijk epigram te schrijven. Als we Poetou's woorden in vs. 9-11 mogen geloven had Cuyret veel succes met zijn kunst in Antwerpen: Anvers, des bons esprits et nourrice et rivage,
N'eut onques Escrivain (fors toy) que son ouvraige
Sçeut mieus perlucider, pindre, et faire parler,.
| |||||||||
André Cuyret, genaamd Le Mercier:Deze man, wiens vaardigheden met penseel en pen door Poetou zozeer worden geroemd heb ik niet kunnen terugvinden. Uit de secundaire literatuur is een Jacques Quyret bekend, een koopman uit Armentières, die in 1559 te Antwerpen handel dreef of handelde met Antwerpse kooplui.Ga naar eind305.
Uit een stuk van 10 februari 1563 (= 1564, n.s.) is bekend dat een zekere Andrieu le Mercier bij Guillaume de Poetou in het krijt stond voor een bedrag van 4 pond Vlaams 4 schellingen en 8 groten [= ca. 25,5 karolusgulden].Ga naar eind306. Wellicht is dit onze Cuyret, genaamd Le Mercier? Mij is niet duidelijk wat voor soort werk Cuyret produceerde: het lijkt erop dat hij het verluchtte met geschilderde of getekende portretjes, gezien vs. 1-3 van zijn antwoord aan Poetou: Volut Dieu, ó Poetou, que mon pinceau, et plume,
Au vif pourtraire il peut l'honneur, qu'as merité,
Et le haut Divin don, dont Dieu t'a herité.
Het poëtische antwoord van Cuyret is ook wat vromer dan Poetou's lofdicht: niet alleen is het dichterschap een gave Gods, maar Christus voorziet kennelijk ook in de toewijzing van beschermheren (‘Patrons, di-ie, Poetou, que Christ t'a es mains mis’). | |||||||||
38. Titel: Par André Cuyret, dit le Mercier, à Guillaume de Poetou pour responce, Epigramme. (fol. 65r).Auteur: André Cuyret, genaamd: Le Mercier. Aantal regels: 12 Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Met dit epigram bedankt Cuyret onze dichter voor zijn sonnet en prijst hij op zijn beurt Poetou's werk. | |||||||||
André Cuyret:Zie bij SLL nr. 37. | |||||||||
39. Titel: Au noble seigneur, mon seigneur Jan Vander Noot, eschevin d'Anvers, mon mécène, & fauteur de tous bons esprits, Sonnet. (fol. 65v).Verslengte: respectievelijk twaalf en dertien lettergrepen. | |||||||||
Toelichting:Slotgedicht waarmee Poetou zijn bundel nog eens uitdrukkelijk onder de hoede plaatst van zijn voornaamste ‘patronus’ van dit ogenblik, Jan vander Noot. |
|