| |
| |
| |
Daar zit een jongensboek in!
Remmelt Daalder
Bij de vierhonderdste geboortedag van Willem IJsbrantsz Bontekoe in 1987, schreef de historicus Roelof van Gelder in nrc-Handelsblad een uitvoerig artikel over de Hoornse schipper en zijn journaal. Hij besloot met de constatering dat niet Bontekoe, maar de scheepsjongens met de eer zijn gaan strijken: ‘Zij hebben de heldenrol overgenomen. De schipper heeft geen standbeeld, Hajo, Rolf en Padde wel.’ Die drie scheepsjongens, bedacht door Johan Fabricius, hebben de historische schipper naar de achtergrond gedrukt, maar hebben er wel voor gezorgd dat het Journaal van Bontekoe in deze eeuw nog steeds enige bekendheid geniet.
Fabricius schreef zijn beroemde jongensboek in het begin van de jaren twintig, maar hij was beslist niet de eerste die in Bontekoe's reisverslag aanleiding zag voor een nieuw literair produkt. Het journaal is sedert het einde van de achttiende eeuw vele malen naverteld en bewerkt. Zelfs na de publicatie van De Scheepsjongens van Bontekoe in 1924 zijn er nog schrijvers geweest die het aandurfden de rampreis van de Nieuw Hoorn om te smeden tot een jongensboek.
| |
Bewerkingen
Toen het Journaal van Bontekoe in 1646 in druk verscheen, was ook de jeugd aangewezen op deze uitgave voor volwassenen, want aparte literatuur voor de jeugd bestond nog niet. Pas toen men in de loop van de achttiende eeuw oog kreeg voor de specifieke behoeften van het kind en rekening ging houden met het kinderlijk bevattingsvermogen, kwam er vraag naar jeugdliteratuur. Voor de Duitstalige jeugd bewerkte J.H. Campe het reisverhaal in 1788. Deze uitgave is later ook in andere talen verschenen, zelfs in het Nederlands! De eerste oorspronkelijk Nederlandse jeugd-bewerkingen van het Journaal stammen uit het begin van de negentiende eeuw. Alleen het eerste deel van het reisverhaal, over de ongelukkige reis naar de Oost, werd daartoe geschikt geacht. De reden daarvoor zal hebben gelegen in het tegelijkertijd stichtelijke en avontuurlijke karakter van de beschreven gebeurtenissen. In een aantal gevallen wordt het verhaal gepresenteerd in de vorm van een dialoog. De bewerker voert dan een verteller (een onderwijzer of een vader) ten tonele, die het verhaal van Bontekoe aan de lezertjes vertelt. Diens relaas wordt vervolgens doorspekt met leerzame vragen en antwoorden.
Tot in de jaren tachtig hebben de bewerkingen voor de jeugd één ding gemeen: schipper Bontekoe blijft de centrale figuur in het verhaal. Aan hem diende de lezer of luisteraar zich te spiegelen, als voorbeeld van vroomheid of vaderlandsliefde. Dat het voor een kind niet eenvoudig is om zich te identificeren met een figuur van het formaat van Bontekoe, schijnt voor het eerst te zijn doorgedrongen tot de schrijver Jan Hendrik
| |
| |
Drie bronzen scheepsjongens van Bontekoe kijken sinds 1968 uit over de haven van Hoorn. De beeldjes zijn gemaakt door Jan van Druten.
| |
| |
In het album Oostinje-vaarders, De verbinding tussen Nederland en Indonesië in de loop der eeuwen uit 1949 wordt het verhaal van Bontekoe naverteld. De plakplaatjes kon men verkrijgen bij pakjes ‘KG’ koffie en thee, met uitzondering van de goedkoopste soorten. De tekeningen zijn gemaakt door E.M. ten Harmsen van der Beek.
| |
| |
van Balen. In zijn bewerking van het verhaal van Bontekoe, De schipbreukelingen (1883), maakte hij vier bemanningsleden tot medehoofdpersonen, naast de schipper. Vijftien jaar na Van Balens boek verscheen opnieuw een bewerking voor de jeugd: Herman's eerste zeereis, door A.J. van Rije en E.C. Houbolt, ‘Hoofden eener School’. Ook deze schrijvers plaatsten niet Bontekoe, maar een bemanningslid in het centrum van het verhaal. Hoofdpersoon is namelijk de vijftienjarige Herman Kniphuijsen, die aan het begin van het verhaal in de smidse van zijn vader werkt en naar zee wil. Er is drank voor nodig voor zijn vader toestemt, maar dan mag Herman met overbuurman Bontekoe mee naar de Oost.
Van Balen past met zijn hoofdfiguur in een traditie die bijna een cliché is geworden: de ‘Hollandsche jongen’ die smacht naar vrijheid en het zeegat uit wil. Zijn Herman is hier een treffend voorbeeld van. De naam Kniphuijsen is overigens ontleend aan het oorspronkelijke Journaal. Na de ontploffing blijkt Bontekoe niet ver van deze jongen uit Sleeswijk-Holstein in het water te liggen.
Fabricius moet zich door Herman's eerste zeereis hebben laten inspireren. Ook een van de hoofdpersonen in De Scheepsjongens van Bontekoe, Peter Hajo, werkt in een smidse en ook hij koestert de vurige wens om het ruime sop te kiezen. Gelet op het grote succes van het boek van Johan Fabricius is het verbazingwekkend dat er ook nadien nog pogingen zijn ondernomen om het Journaal van Bontekoe tot een jeugdroman om te werken. Toch durfde Max van Amstel het aan om de reis van Bontekoe niet minder dan tweemaal tot onderwerp van een nieuw verhaal te maken. In 1938 publiceerde hij Straat Soenda. In dit boek is de held een jongen, Huib Keelemeyn, die aan land allerlei baantjes heeft gehad. Maar uiteraard wil ook deze Hollandsche jongen weer niets liever
Max van Amstel bewerkte het Journaal tot een jongensboek onder de titel Straat Soenda, met illustraties van C. Boost. Het verscheen in 1938 in de goedkope serie De Nederlandsche Jeugd-bibliotheek.
| |
| |
dan: naar zee. Ook Van Amstels hoofdfiguur is niet geheel fictief: in het Journaal is Keelemeyn de botteliersmaat die de brand op de Nieuw Hoorn veroorzaakt. In 1941 verwerkte Van Amstel het verhaal nog een keer, nu tot een boek voor rijpere lezers: Het schip Nieuw-Hoorn, waarin ditmaal Bontekoe zelf de hoofdfiguur is. De reis van Bontekoe is daarna nog één keer onderwerp van een jongensboek geweest. De meest recente bewerking van het Journaal stamt uit 1973, toen in de serie ‘Zegel-Vikings’ Bontekoe en het brandende schip verscheen, van de hand van Leopold Vermeiren. Diens helden, met de eigentijdse namen Henk en Erik, klimmen op van verstekelingen tot ... scheepsjongens van Bontekoe! De gelijkenis tussen de verschillende twintigste-eeuwse versies is treffend. Alle geven de jonge lezer de mogelijkheid de reis van Bontekoe mee te beleven aan de hand van een leeftijdgenoot.
Dat de jeugdige Fabricius zelfs het thema van de onwillige smidsleerling overnam van Van Rije en Houbolt, zij hem vergeven, at was het alleen maar omdat zijn bewerking van het Journaal alle andere in de schaduw stelt.
Timide staan scheepsjongens Henk en Erik voor schipper Bontekoe; illustratie uit Bontekoe en het brandende schip door Leopold Vermeiren, 1973.
| |
Johan Fabricius
De Scheepsjongens van Bontekoe is slechts een van de ruim honderd boeken die Johan Fabricius (1899-1981) op zijn naam heeft staan. Dat hij zo met dit jongensboek is vereenzelvigd, heeft hem later wel eens dwars gezeten, genegeerd als hij zich voelde door de literaire kritiek. Fabricius was nog voor in de twintig toen zijn vader hem een editie van het journaal in handen gaf met de woorden ‘Jo, daar zit een leuk jongensboek in!’ Dat zou een understatement van formaat blijken te zijn.
Dat zowel vader als zoon Fabricius wat zagen in het Journaal had ook te maken met hun achtergrond. Johan Fabricius werd namelijk in 1899 geboren te Bandoeng, als zoon van de journalist en toneelschrijver Jan Fabricius. Teruggekeerd in Europa in 1914 bezocht Johan onder meer de Haagse Kunstacademie. Zijn dubbeltalent, schrijver en tekenaar, is ook in een aantal jeugdboeken terug te vinden. Zowel voor zijn eerste jeugdboek Eiko van de Reigershof (1922) als voor De Scheepsjongens van Bontekoe maakte Fabricius zelf de illustraties, net als voor een aantal van zijn latere kinderboeken. In de zevende druk van de Scheepsjongens (1956) zijn Fabricius' tekeningen vervangen door illustraties van Hylke van der Harst. Bij de volgende druk maakte deze al plaats voor Dick de Wilde, wiens tekeningen de tekst tot op heden verluchten.
Het kostte de jonge auteur nogal wat moeite om zijn boek ook uitgegeven te krijgen. Bescheiden waren zijn eisen dan ook allerminst: voor vijfduizend gulden ineens was hij bereid om het auteursrecht af te staan aan uitgeverij Leopold. Directeur Van Oss weigerde en ontving vervolgens een briefje van Fabricius met de volgende tekst: ‘Na een ding- en pingelgesprek met de heer Van Oss zie ik hierbij van de uitgave bij uw firma af’. Maar andere uitgevers bleken het boek te dik en dus te duur te vinden. Fabricius kwam tenslotte toch tot overeenstemming met Van Oss: duizend gulden plus royalties. Naar snel zou blijken een slechte deal voor Leopold: ‘Achteraf gezien was het véél voordeliger voor Leopold geweest om me die vijf mille te geven, want er zijn nu tien drukken geweest’ vertelde Fabricius in 1968 tevreden aan Vrij Nederland-journalist D.F. van de Pol. De eerste druk telde bijna 600 bladzijden en een gebonden exemplaar kostte ƒ4,75, in die dagen een dagloon van een doorsnee zeeman. Het boek beleefde desondanks druk op druk. In 1994 ver- | |
| |
Omslag van de oudste drukken van De Scheepsjongens van Bontekoe, getekend door de schrijver, Johan Fabricius. Links aan de verschansing is een reddingboei te zien, een voorwerp dat op zeventiende-eeuwse schepen niet te vinden was!
| |
| |
Eind jaren vijftig verscheen De Scheepsjongens van Bontekoe als stripverhaal in een aantal dagbladen. Piet Wijn maakte de tekeningen.
scheen de 21ste, nog altijd bij Leopold. De uitgever schat dat er alleen al in Nederland 250.000 exemplaren zijn verkocht. Bovendien verschenen vertalingen in het Duits (al in 1926), Engels, Frans, Tsjechisch, Slowaaks, Fins, Zweeds en Noors.
Johan Fabricius heeft het zelfs nog mogen beleven dat de Scheepsjongens op hun beurt zijn bewerkt. In de jaren vijftig verscheen het boek als dagelijks stripverhaal in onder meer Het Vrije Volk en Trouw. De tekeningen zijn gemaakt door Piet Wijn. In het seizoen 1969-1970 is het verhaal in vele afleveringen van zeven minuten door Coen Flink op de ncrv-televisie verteld. De schrijver zelf heeft daarvoor de tekst enigszins bewerkt en ingekort. Gelijktijdig werd het stripverhaal opnieuw - ditmaal in kleur - uitgegeven in de serie Televisie-favorieten. Zo beroemd was het jongensboek inmiddels geworden dat de uitgever, de Nederlandse Rotogravure Mij. in Amsterdam, het niet nodig vond de schrijver van het origineel te vermelden!
| |
Het verhaal
In zijn bewerking van het Journaal gebruikt Fabricius, net als zijn voorgangers, uitsluitend het eerste deel van de reis, de rampzalige tocht naar Azië. Bontekoe's latere reizen laat hij achterwege.
| |
| |
De vijftiende druk van De Scheepsjongens van Bontekoe (1977), met omslagontwerp door Dick de Wilde.
De belangrijkste verandering ten opzichte van het origineel is de toevoeging van de scheepsjongens, Peter Hajo, Padde Kelemeijn en Rolf Romeyn. Niet schipper Bontekoe, maar deze drie zijn de hoofdfiguren van het boek.
De Scheepsjongens van Bontekoe bestaat uit twee delen. Het eerste deel, ruwweg de helft, loopt parallel aan het zeventiende-eeuwse journaal. Het tweede deel daarentegen is geheel bedacht door Johan Fabricius. In deel 1 vlecht de schrijver de belevenissen van de scheepsjongens behendig door de feiten van het originele Journaal heen. Alle details kloppen: de datum van vertrek, de route, ontmoetingen met andere schepen, het weer en de wind. Regelmatig neemt de schrijver tekstfragmenten vrijwel letterlijk over: ‘De negende dag dat de Nieuw-Hoorn voor Sante Marie lag, was al het volk genezen en men ging welgemoed onder zeil, vertrouwende dat de voorraad vers voedsel toereikend zou zijn. Men koerste eerste zuidoostwaarts tot op 33o en wendde de steven daarna noordoost naar Soenda.’ De overeenkomstige passage in het Journaal luidt: ‘Den 9. dagh dat wy daer gelegen hadden, ons volck als geseyt fris en gesont wesende, krengden wy ons schip op zijd, soo veel als wy konden, en maeckten 't onder schoon met verckenen en schrobben, en gingen 't seyl; liepen om de Zuyd tot op de hoogte van 33 graden, wenden als doen weder Oostwaert over en stelden onse koers doen na de Straat van Sunda toe.’
Het merendeel van de belevenissen aan boord is niet terug te vinden in het Journaal, maar regelmatig komen feiten en fantasie weer bijeen. Bijvoorbeeld op de rampzalige negentiende november 1619, wanneer het schip in brand raakt en ontploft. ‘De botteliers-maet, daer de brandt deur quam, was van Hoorn en was genaemt Keelemeyn’ schrijft Bontekoe onder meer. En bij
| |
| |
De scheepsjongens steken op een vlot Straat Soenda over; één van de vele vignetjes waarmee Fabricius zijn boek illustreerde.
Fabricius is het inderdaad de dikke Padde Kelemeijn, een van de scheepsjongens, die de brand veroorzaakt. Wanneer na de ontploffing de boot met overlevenden uiteindelijk Sumatra bereikt, begeeft Bontekoe zich met ‘vier maets’ naar een inlands dorp. In het Journaal vertelt de schipper hoe hij daar een buffel koopt die zich echter niet laat vangen. ‘Hierover baden my de vier voorschreven maets, of ick wilde toestaen, dat sy die nacht daer mochten blijven, inbrenghende dat sy 's nachts, alst beest soude sitten, het wel souden krijghen.’ Fabricius plaatst in zijn bewerking de scheepsjongens, inclusief koksmaat Harmen van Kniphuyzen, in de plaats van dit viertal, dat door Bontekoe wordt achtergelaten. Het tweede deel van het boek beschrijft de avontuurlijke tocht van de scheepsjongens door de binnenlanden van Sumatra. Het lieftallige inlandse meisje Dolimah is daarbij hun gids, tot het moment dat de jongens per vlot oversteken naar Java. Pas aan het einde van het tweede boek worden de scheepsjongens herenigd met Bontekoe, die inmiddels veilig in Batavia is gearriveerd. Hier valt de verhaallijn van het jongensboek nog eenmaal samen met de chronologie van het Journaal, Het is dan begin 1620 en de schipper staat op het punt op een ander schip (de Bergerboot) vanuit Batavia naar Ternate te varen, een gegeven dat ook in het Journaal is terug te vinden. Na een kop koffie ‘met een plak koek erbij’ in de schippershut, nemen de jongens afscheid van Bontekoe. Dan reizen ze op een ander schip terug naar Hoorn, met uitzondering van Rolf, die bij Bontekoe blijft.
| |
Reacties
Weinig boeken zijn zo geprezen als de De Scheepsjongens van Bontekoe. Miep Diekmann schreef in
| |
| |
Omslag van Java Ho!, de Amerikaanse editie van de Scheepsjongens, die in 1933 voor het eerst verscheen. Uit de ondertitel blijkt dat de schrijver Harmen van Kniphuyzen ook als (vierde) scheepsjongen beschouwde.
1961 over het boek: ‘Fabricius heeft als jongeman indertijd de avonturen van Peter Hajo, Rolf en Padde zo dramatisch weten te laden, dat jonge en oudere lezers van dit boek er alleen maar met glinsterende ogen over kunnen spreken’ ( Haagse Courant, 19 januari 1961).
Toch zijn er ook wel kritische geluiden te horen geweest. In De Maasbode van 31 januari 1925 werd de eerste druk besproken. De recensent achtte het boek niet erg geschikt voor de jeugd: ‘De in den grond goede karakters der ruwe Hollandsche zeerobben, door Fabricius, die zich in dit geval meer een vlot en boeiend schrijver dan een perfect paedagoog voor onze Nederlandsche jeugd toont, in zijn boek ten toneele gevoerd, zullen alleen de ouderen ten volle kunnen waardeeren’. En het ‘liefdesthema’ (bedoeld worden de licht-erotische passages waarin Dolimah een rol speelt) acht het katholieke dagblad ‘voor een jongensboek ongeschikt’. Heel anders is de kritiek in de jaren zeventig. In de voorlichting aan bibliotheken bij de 15de druk in 1977 meent de recensent dat het boek de tand des tijds weliswaar goed heeft doorstaan, maar zij kan niet nalaten te vermelden dat Fabricius ‘nauwelijks kritiek levert op onze “Hollandse daden” in Indië’. Deze uitingen van politieke correctheid zijn in die jaren wel vaker te lezen in commentaren op herdrukken.
Enigszins verwant hieraan is de constatering van Lea Dasberg in Het Kinderboek als opvoeder, een onderzoek naar de pedagogische normen en waarden in het historische kinderboek in Nederland (1981). Van de 150 geanalyseerde titels noemt zij De Scheepsjongens van Bontekoe ‘een van de meest racistische boeken’. Citaten moeten deze met enige wellust gedane uitspraak staven. En inderdaad, de ruwe zeebonken laten zich nogal eens laatdunkend uit over ‘gepolitoerde nikkers’, ‘koffienikkers’ die zo zwart zijn als een laars, en net als in het journaal is Bontekoe wel eens wantrouwig over de hoffelijkheid van sommige Aziaten. ‘Swarten’ is ook de gebruikelijke aanduiding in de oertekst, wanneer het om uitheemse volkeren gaat. Maar maakt dat het boek van Fabricius tot een racistisch produkt? Het lijkt erop dat de schrijfster van deze studie wel erg scherpe normen en waarden hanteert bij de beoordeling van een jongensboek uit 1924! Had Dasberg de beschrijving van Dolimah aangehaald (‘Het kopje vormde een prachtig ovaal; de oortjes, lipjes, het neusje waren fijner dan Padde ze ooit gezien had...’) dan had zij met evenveel recht kunnen vaststellen dat Fabricius juist veel respect had voor de bevolking van Indië, een mening die heel wat dichter bij de waarheid ligt!
| |
Literaire helden
De scheepsjongens zijn literaire helden geworden. Net als de figuren uit de Camera Obscura, Dik Trom en Anton Wachter hebben ze zelfs hun monument gekregen. Wat is de oorzaak van die roem?
De schrijver Willem van Toorn heeft in Dat was nog eens lezen! (1972) zijn liefde voor dit boek trachten te verklaren. Belangrijke eigenschappen van het verhaal vindt hij de omvang en het werkelijkheidsgehalte. Beide ondersteunen voor hem de belangrijkste boodschap van De Scheepsjongens: ‘Holland was het centrum van de wereld, alles buiten Holland was een soort bizar prentenboek vol dreigende schoonheid, monsters, bodemloze zeeën en oerwouden vol slangen, gluiperige Spanjaarden en trouweloze heidenen.’
Johan Fabricius beschouwde de dikte van het boek ook zelf als een positieve eigenschap. In een
| |
| |
Fabricius' tekening van de Nieuw Hoorn voor de eerste drukken van de Scheepsjongens was gebaseerd op een gravure van een oorlogsschip die Frans Huys rond 1560 mankte naar Pieter Brueghel.
brief aan de schrijver A.J. Barnouw schrijft hij in 1925: ‘Ik houd den kloeken vorm van het werk zeer stellig voor een charme’ en in dezelfde brief heeft hij het over het ‘behaaglijk uitgesponnene van Bontekoe’. Bij het werkelijkheidsgehalte van Fabricius' versie van het Journaal zijn echter wel een paar kanttekeningen te plaatsen. Hij houdt zich inderdaad keurig aan de beschrijvingen van de feiten zoals die in 1646 voor het eerste werden gepubliceerd. Toch lijkt Fabricius verder nauwelijks research te hebben gedaan, zulks in tegenstelling tot oudere collega's als Joh. H. Been en Johan Kievit. Al in de namen van de scheepsjongens is dat merkbaar: in de zeventiende eeuw heetten Hollandse jongens - net als in 1924 - Willem, Jacob of Kees, maar niet Hajo (wiens achternaam in de loop van het verhaal een voornaam wordt), Rolf of Padde! En koffiemolens,
| |
| |
Voor de zoste druk van De Scheepsjongens van Bontekoe (1992), ontwierp Fiel van der Veen het omslag. De illustraties bij de tekst zijn nog altijd van Dick de Wilde.
reddingboeien of bemanningsverblijven met lange tafels en kroezen bier trof je al evenmin aan op een Oostindiëvaarder in 1619. Geen kind zal zich natuurlijk hebben gestoord aan zulke slordigheden, maar ze bewijzen wel dat het hoogstens de schijn van waarheidsgetrouwheid geweest kan zijn die het boek tot zo'n succes maakte.
Belangrijkste succesfactor is de overtuigende verteltrant van Johan Fabricius. Zijn methode is niet nieuw. Er zijn tientallen boeken geschreven over avontuurlijke scheeps- en kajuitjongens, die meereisden met helden als Tromp, De Ruyter en Piet Heyn. Fabricius' scheepsjongens zijn echter geen houten Klazen, zoals in andere bewerkingen van het Journaal, maar jongens met wie de lezer zich kan identificeren, met goede en slechte eigenschappen en om wie je af en toe kunt lachen. Hun karakters lopen zeer uiteen: Hajo is intelligent en ondernemend, Padde onhandig en dik, en Rolf ernstig en bedachtzaam. Het boek is verder dicht bevolkt met schilderachtige figuren die sappige gesprekken voeren en ondanks hun ruwe bolsters vrijwel allen een blanke pit blijken te hebben.
De Scheepsjongens van Bontekoe bevat bovendien tal van sentimentele passages, die het bij de jeugdige lezer doorgaans goed doen. Wie kan met droge ogen lezen over het sterfbed van Lijsken Cocs, (‘t Zou beroerd voor m'n moeder zijn als ik d'r an ging. Ik had 'r van deze reis 'n mooie cent kunnen thuis brengen ...’) of over het afscheid van Dolimah? Al die elementen maken De Scheepsjongens een boek om in te wonen, een wereld waarin een kind zich - ondanks de bloedstollende avonturen - veilig voelt. Want, zoals Willem van Toorn terecht opmerkt, er is steeds de zekerheid ‘dat Batavia bereikt zou worden en later Hoorn, waar moeder wachtte bij het vuur. En als je goed leerde lezen en schrijven, werd je stuurman’, net als Hajo.
|
|