| |
| |
| |
Het verhaal van een boek, 1646-1996
Garrelt Verhoeven
‘Koopt, siet en leest dit Boeck’, luidt één van de aanbevelingen in de lofdichten die voorafgaan aan het Iovrnael ofte Gedenckwaerdige beschrijvinghe vande Oost-Indische Reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn dat in 1646 in druk verscheen. Dat was niet aan dovemansoren gericht! Het boek, uitgegeven door de eveneens Hoornse uitgever Jan Jansz Deutel, was onmiddellijk een succes. Bontekoe's avonturen pasten uitstekend in de traditie van gedrukte reisjournalen. Zijn spectaculaire belevenissen konden zich gemakkelijk meten met de concurrerende reizen die eindigden in schipbreuk of andere rampspoed. Maar het Journaal van Bontekoe bood duidelijk meer dan spektakel alleen. Het verhaal was niet alleen overgoten met een ‘literaire saus’ - zoals we in het voorgaande artikel hebben kunnen lezen - maar evenzeer met een stichtelijke.
| |
Bontekoe als stichtelijke held
Deutel bracht welbewust een religieus exempel op de markt, verpakt als een spannend reisverhaal. Bontekoe was de stichtelijke held van het verhaal die de lezers ervan moet overtuigen dat ‘des Heeren Handt / Is krachtigh boven 't aerdtsch verstandt.’ Telkens wanneer de schipper en zijn bemanning in opperste nood verkeerden, riep Bontekoe Gods hulp aan. Op de meest wonderbaarlijke wijzen werd prompt goddelijke bijstand verleend.
Jan Jansz Deutel was een doopsgezinde boekverkoper en rederijker uit Hoorn, die ook als uitgever aktief was. Zijn uitgeversfonds bestond vooral uit religieus drukwerk. Het uithangbord van zijn boekwinkel met het opschrift ‘In 't Biestkens Testament’, verwijzend naar de onder doopsgezinden zo populaire zestiende-eeuwse uitgave van het Nieuwe Testament, liet geen twijfel over zijn bedoelingen. Het Journaal van Bontekoe vormde op het eerste gezicht een vreemde eend in de bijt, maar gezien als een religieus exempel, paste het uitstekend in het straatje van Deutel.
Toch was het in de eerste plaats een reisjournaal. Deutel liet het werk dan ook drukken volgens de conventies van dat genre. Niet in de sjieke uitvoering die eerder in de eeuw gangbaar was voor de reizen, maar in een minder omvangrijk boek dat hij illustreerde met een gegraveerd portret van Bontekoe en acht uitklapbare kopergravures. De hoofdtekst van het boek liet Deutel drukken in een gotische letter, die destijds voor Nederlandstalig werk gangbaar was.
Tegelijk met het Journaal van Bontekoe verscheen bij Deutel ook het journaal van de tocht die Dirck Albertsz Raven in 1639 naar Spitsbergen had gemaakt. Hoewel Ravens journaal een aparte titelpagina en paginering kreeg, werden beide werken door Deutel gecombineerd uitgegeven. Raven was, evenals Bontekoe, afkomstig uit Hoorn en ook hij droeg daarom bij aan de roem van de stad.
| |
| |
Meeuwen en vliegende vissen vliegen in de armen van de hongerige bemanning. De gravure van deze bijbels aandoende gebeurtenissen is afkomstig uit de eerste druk van het Journaal.
| |
| |
Het is tekenend voor het snelle succes van Deutels uitgave, dat er al in het jaar van de eerste druk een tweede moest worden uitgebracht. Afgaande op de titelpagina was het, net als bij de eerste druk, Isaac Willemsz uit Hoorn die het drukwerk verzorgde, maar in het colofon treffen we de naam van Thomas Fonteyn als drukker. Gezien het gebruikte typografische materiaal was het Willemsz die het voorwerk drukte, maar de Haarlemmer Fonteyn die de hoofdtekst verzorgde. Deutel wilde blijkbaar zo snel mogelijk een tweede druk uitbrengen en week voor het drukwerk bij wijze van uitzondering uit naar een grotere drukkerij.
| |
Deutel en de ‘papegaeyen’
Deutel was echter niet de enige die van het succes profiteerde. Waar geld wordt verdiend, zijn immers kapers op de kust. In 1647 verschenen maar liefst drie verschillende ‘roofdrukken’: twee in Utrecht bij Esdras Snellaert en één in Rotterdam bij Jan Philipsz van Steenwegen en Isaac van Waesberghe. De twee Rotterdamse uitgevers hadden de handen ineen geslagen om een Bontekoe-editie voor de Maasstad te verzorgen. Hun gezamenlijke druk brachten zij in twee versies op de markt: één met het adres van Van Steenwegen en één met dat van Van Waesberghe. Hun editie was een getrouwe kopie van de druk van Deutel, inclusief de kopergravure op de titelpagina en het portret van Bontekoe. De kwaliteit was weliswaar minder dan die van de oorspronkelijke uitgave, maar op het eerste gezicht had de koper eenzelfde boek in handen als dat van Deutel.
Titelpagina van de Utrechtse roofdruk van Esdras Snellaert uit 1647. Graveur Hendrick Wynter kopieerde het portret uit de eerste druk en zette er zelfs zijn eigen naam onder!
De drukken van Snellaert kwamen ook in grote mate overeen met de oorspronkelijke uitgave, maar hij zette het portret van Bontekoe op de
| |
| |
De reis Bontekoe, gravure door Salomon Saverij, gemaakt tussen 1646 en 1648. Saverij maakte een vrije bewerking van de illustraties in de eerste druk.
| |
| |
titelpagina. Kopieën van illustraties hadden vaak dezelfde afmetingen als het origineel. Dat leverde voor Snellaert duidelijk problemen op. Om zijn kopie op de titelpagina te kunnen gebruiken, moest hij een flink stuk van het portret weglaten en zelfs dan bleef er weinig ruimte over voor de lange titel van het boek. Het gevolg was een veel te drukke titelpagina - vanuit grafisch oogpunt - maar het was de potentiële kopers wel onmiddellijk duidelijk waarom het in het boek te doen was. Ook in andere vorm werd Deutels uitgave nagevolgd. Salomon Saverij, een Amsterdamse graveur en kunstuitgever, maakte tussen 1646 en 1648 een gravure met daarop negen afbeeldingen die waren gebaseerd op de koperplaten van Deutels uitgaven. Echte kopieën waren het niet. Savrij bewerkte met een artistieke hand de oorspronkelijke gravures tot een indrukwekkende prent, voorzien van eveneens gegraveerde bijschriften en een samenvatting van het Journaal. Zo kon het Amsrerdamse publiek in één oogopslag kennis nemen van het verhaal van Bontekoe. Het moge duidelijk zijn dat Deutel bepaald niet blij was met de roofdrukkers, die hem de kaas van het brood aten. Al te veel kon hij echter niet doen; van ‘copyright’ was in de zeventiende-eeuwse boekhandel nog geen sprake. De enige vorm van bescherming van een eigen uitgave was het aanvragen van een privilege bij de Staten van Holland of de Staten-Generaal, maar dat was een kostbare zaak. Deutel had voor her Journaal van Bontekoe geen privilege aangevraagd. Schatte hij de belangstelling wat te bescheiden in en de durfde hij de investering daarom niet aan? Het is overigens de vraag of hem zo'n privilege wel zou zijn toegekend, omdat het voc-octrooi dat in principe niet toeliet.
Titelpagina van Deutels herziene druk uit 1648, met een houtsnede van Christoffel van Sichem II. Een Hollandse en een Aziatische koopman flankeren het vignet van de kamer Hoorn van de voc.
Deutel sloeg echter terug in 1648, toen hij met een gewijzigde druk op de markt kwam. In een voor- | |
| |
woord richtte hij zich op hoge toon tot ‘alle redelijke boekhandelaers’. Hij uitte zijn woede over de ‘papegaeyen, die niet anders praten of konnen praten dan hun was voorgeseydt’, de roofdrukkers in Rotterdam en Utrecht die de onbeschaamdheid hadden gehad om op zo'n lage manier te profiteren van zijn inspanningen en investeringen. En mischien was het niet alleen kwaadheid die Deutel bewoog, maar had hij ook spijt, omdat hij geen privilege had:
Men sal seggen: ghy hadt gheen privilegie. 't Is waer, maer moetmen juyst altijdt met de lijfwacht of Convoy van privilegie ghewapent gaen? soo beleven wy wel een roofgierige tijdt. En is dan de wet der nature, (van: Wat ghy niet wilt dat u geschiet, dat doet oock aen een ander niet) mij niet previlegie genoegh, onder redelijcke menschen?
In de boekhandel van de zeventiende eeuw golden slechts de wetten van de commercie. Nadruk was aan de orde van de dag en dat wist Deutel heel goed. En hij begreep ook wel dat hij méér moest doen om de concurrentie voor te zijn. Wanneer we de herziene uitgave vergelijken met de oorspronkelijke druk uit 1646, dan wordt duidelijk welke maatregelen Deutel trof om zich te wapenen in de concurrentieslag.
Op het eerste gezicht was er nauwelijks iets gewijzigd, maar er waren wel degelijk verschillen. De tekst van het Journaal nam in plaats van 75 nog maar 60 pagina's in beslag. Dat kwam doordat Deutel de zetspiegel, het bedrukte deel van de pagina, ietwat vergrootte, maar vooral doordat hij een kleinere drukletter gebruikte. Beide ingrepen leverden een aanzienlijke besparing op van het papier, dat als dure grondstof bepalend was voor de prijs van het boek. Bovendien hoefde Deutel voor deze herdruk geen nieuwe investeringen te doen voor het illustratiemateriaal. De koperplaten waren er al en konden, na een opknapbeurt, opnieuw gebruikt worden. Ongetwijfeld mikte Deutel met deze goedkopere herdruk op een breder publiek dan voor zijn eerste druk. De minder geoefende lezers kwam hij tegemoet door het aanbrengen van tientallen ‘marginalia’; aanwijzingen in de marge van de tekst die het lezen van het journaal konden vergemakkelijken. Of Deutel met zijn herdruk inderdaad een groter publiek bereikte, is niet te achterhalen. Wél is duidelijk dat vrijwel alle herdrukken, die in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw in groten getale zouden verschijnen, zijn terug te voeren op deze herziene druk uit 1648.
| |
De Bontekoe-rage
Deutels inspanningen betekenden geenszins dat de concurrentie het erbij liet zitten. De ene boekverkoper na de andere bracht zijn eigen uitgave van het Journaal op de markt. Te oordelen naar het grote aantal herdrukken - voor 1670 waren al zo'n 25 verschillende drukken verschenen - heerste er in de tweede helft van de zeventiende eeuw een heuse Bontekoe-rage. Vooral uitgevers die zich richtten op het populaire segment van de boekenmarkt, probeerden een graantje mee te pikken van het succes. De uiterlijke vorm waarin het Journaal werd gepresenteerd, verschilde van uitgever tot uitgever, alhoewel de conventies van het genre van de reisjournalen werden gerespecteerd. Het uitgangspunt voor vrijwel alle edities vormde Deutels herziene druk uit 1648.
In de opeenvolging van Bontekoe-drukken zijn twee duidelijke takken te onderscheiden op basis van de gebruikte illustraties. Twee uitgevers die in
| |
| |
In Deutels herziene uitgave van 1648 is het aantal ‘marginalia’ - toelichtingen in de marge - aanzienlijk uitgebreid. Deze toevoegingen waren bedoeld om de minder geoefende lezers tegemoet te komen.
| |
| |
De Oost-Indische voyagien, uitgegeven door de Amsterdammer Joost Hartgers, 1648. In deze luxe-editie is een aantal reisbeschrijvingen afgedrukt op groot papier, waaronder het Journaal van Bontekoe. De kopergravure met zes afbeeldingen is gekopieerd naar Salomon Saverij.
| |
| |
respectievelijk 1648 en 1649 een editie van het Journaal op de markt brachttten, stonden elk aan de basis van één tak in de publikatiegeschiedenis: Joost Hartgers in Amsterdam en Lucas de Vries in Utrecht.
Eén van de marginalia die Joost Hartgers opnam in zijn editie uit 1648. Hij volgde daarmee Deutels herziene druk van datzelfde jaar.
Hartgers, die van het goedkoop nadrukken van profijtelijke werken een specialiteit had gemaakt, zag wel brood in een Amsterdamse editie van het Journaal. Voor de tekst baseerde hij zich op de herziene druk van Deutel uit 1648, maar voor de illustraties bleef hij dichter bij huis. Hij liet zes van de acht afbeeldingen op de prent van zijn stadgenoot Salomon Saverij kopiëren op één koperplaat. Deze gravure werd meegebonden bij zijn uitgave van het Journaal, dat een plaats kreeg in een uniforme reeks van Oost-Indische voyagien die hij in 1648 uitgaf. Hartgers baseerde zich voornamelijk op de bundel Begin ende voortgangh, in 1646 uitgegeven door Johannes Janssonius. Deze kloeke bundel vormde het monumentale einde van het tijdperk van de sjieke reisuitgaven. Hartgers gaf de teksten veel goedkoper uit als een uniforme reeks van afzondelijke boekjes.
Tegelijkertijd drukte Hartgers hetzelfde zetsel af op groot papier voor zijn omvangrijke, gebundelde uitgave van de Oost-Indische voyagien. Zo kon één en dezelfde druk, door een eenvoudige ingreep op twee verschillende doelgroepen worden afgestemd. En met succes: van de uitgave van 1648 zijn verscheidene drukken bekend.
In 1650 bracht Hartgers het Journaal opnieuw op de markt, maar niet op dezelfde manier. Was Bontekoe's boek in eerste instantie duidelijk bedoeld als één van de Oostindische reisverhalen, in 1650 achtte Hartgers de tijd rijp voor een echte afzonderlijke uitgave. Op de titelpagina prijkt ditmaal een gegraveerd portret van Bontekoe, gekopieerd naar het portret dat Deutel liet maken. Bovendien verknipte hij zijn koperplaat zodat hij
| |
| |
de zes afbeeldingen nu als afzonderlijke plaatjes binnen de tekst kon afdrukken. Daarmee vergrootte hij de aantrekkelijkheid van zijn editie en kwam hij tegemoet aan de ongetwijfeld grote vraag naar het Journaal.
De Utrechter Lucas de Vries kwam in 1649 met zijn editie, eveneens een nadruk van Deutels uitgave uit 1648. Hij maakte niet slechts één koperplaat met afbeeldingen, maar een reeks van gravures, gekopieerd naar die van Deutel. Deze platen werden afgedrukt in de tekst van het Journaal, zodat de lezers bij het lezen van een fragment het bijbehordende plaatje konden bekijken. Voor de titelpagina gebruikte hij een oude gravure van Spitsbergen, blijkbaar vanwege de reis van Raven die hij eveneens opnam.
De vele herdrukken van het Journaal van Bontekoe, die spoedig zouden volgen, waren voor wat betreft de illustraties gebaseerd op hetzij de editie van Hartgers, hetzij die van De Vries. Zo kopieerde de Amsterdamse boekdrukker Bouman de plaatjes van De Vries (die ook al kopieën waren). Hij liet echter geen gravures maken, maar houtsneden. Die konden veel gemakkelijker in de tekst van het boek worden gedrukt dan gravures, omdat houtsneden en tekst in één keer op dezelfde drukpers werden afgedrukt. Voor houtsneden werd namelijk hetzelfde drukprocédé gevolgd (hoogdruk), terwijl voor gravures een andere techniek (diepdruk) werd gebruikt, waar een ander soort pers voor nodig was. Houtsneden waren bovendien goedkoper om te laten vervaardigen. Maar ook het oudere illustratie-materiaal werd hergebruikt. Abraham de Wees, een andere Amsterdamse uitgever, kwam in het bezit van de verknipte koperplaat en het Bontekoe-portret van Joost Hartgers. Hij gebruikte het voor zijn editie uit 1656. Later moet hij het materiaal weer zijn kwijtgeraakt, want voor zijn tweede editie uit 1659 liet hij een reeks houtsneden maken. Deze houtsneden belandden daarna bij Michiel de Groot die het Journaal voor het eerst in 1662 uitgaf. Hij was de oudste telg van deze Amsterdamse uitgeversfamilie; zijn nazaten in de firma De Groot zouden in de zeventiende en achttiende eeuw meer dan twintig drukken van het Journaal uitgeven, waarvan er vele werden gedrukt met de houtblokken die Abraham de Wees had laten maken. De concurrerende uitgeversfirma Lootsman gebruikte weer een andere reeks houtsneden die waren gekopieerd naar de houtsneden van Bouman.
Zo ontstond een wirwar van herdrukken, die steeds weer waren gebaseerd op één van de eerdere drukken en de daarin gebruikte illustraties. Ondanks die wirwar is toch een duidelijke ontwikkeling aan te wijzen. Het Journaal kreeg stap voor stap een meer ‘populair’ karakter. De grote gravures van Deutel werden kleinere platen bij zijn opvolgers en na korte tijd werden houtsneden gebruikt, in plaats van kopergravures. Veel oud illustratie-materiaal werd hergebruikt om de produktiekosten te drukken. Door het gebruik van een kleinere letter en door méér tekst op een pagina te zetten, werd de omvang van het boek wat kleiner. Deze maatregelen zorgden ervoor dat het boekje steeds goedkoper werd en dus betaalbaar voor een bredere groep van lezers. De verschillende elementen van deze ontwikkeling kwamen samen in 1663, toen bij de Amsterdamse boekdrukker en boekverkoper Gillis Joosten Saeghman het Journaal in zijn meest populaire vormgeving verscheen.
| |
De strategie van Gillis Joosten Saeghman
In de lange rij van Bontekoe-drukkers was Saeghman degene die meer dan alle andere uit- | |
| |
De houtsneden in de uitgave van de Dordtse boekverkoper Abraham Andriessz (1655) zijn kopieën van houtsneden in de editie van Jan Jansz Bouman, die vier jaar eerder verscheen.
| |
| |
De ontploffing van de Nieuw Hoorn, in de uitgave van Gillis Joosten Saeghman, 1663. De prent is gedrukt van één van de zes koperplaatjes, die ontstonden door het verknippen van de plaat die Joost Hartgers in 1648 in zijn geheel afdrukte (zie illustratie op blz. 60).
gevers de vormgeving aanpaste aan de wensen van zijn publiek. Saeghman was een specialist op de markt voor Nederlandstalig drukwerk. In zijn ruim zestigjarige loopbaan in het Amsterdamse boekbedrijf maakte hij fortuin met de jaarlijkse produktie van almanakken in alle soorten en maten. Omstreeks 1663 breidde hij zijn werkzaamheden uit door in korte tijd een herdruk op de markt te brengen van de Oost-Indische voyagien, die Joost Hartgers zo'n 15 jaar eerder had uitgegeven. Saeghmans editie van het Journaal van Bontekoe verscheen in 1663 en omstreeks 1670 verscheen een ongewijzigde herdruk.
Als ervaren uitgever realiseerde hij zich dat een nieuwe uitgave van de reisjournalen niet vanzelfsprekend commercieel succesvol zou zijn. Op allerlei manieren probeerde hij zijn uitgaven zo aantrekkelijk mogelijk te maken, maar de kosten laag te houden. Saeghman wilde zijn lezers ten opzichte van zijn voorgangers méér bieden voor hetzelfde geld. Zo verving hij de wat saaie aanduiding ‘Oost-Indische Reyse’ op de titelpagina door ‘Avontuerlijcke Reyse’, en kondigde hij ook de spectaculaire inhoud alvast aan: ‘Verhalende het op-springhen van 't Schip (...) voorts het ongemack, honger, dorst en andere perijckelen’. Saeghman noemde zichzelf ‘Ordinaris drukker van de journalen ter zee ende reysen te lande’, waarmee hij suggereerde een of andere officiële status als reis-uitgever te hebben, maar van enigerlei verbintenis met welke instantie ook was geen sprake.
Ook de typografische aanpassingen in zijn editie van het Journaal zijn opvallend. Saeghman zette de tekst in twee kolommen. Deze vormgeving sloot aan bij andere populaire lectuur. Uiteraard wilde Saeghman om papier te besparen zoveel mogelijk tekst kwijt op iedere pagina, maar tegelijkertijd moest het wel leesbaar blijven voor
| |
| |
De dodo-houtsnede die Saeghman afdrukte in zijn Journael ofte beschryvinge, van de avontuerlijcke reyse uit 1663.
ongeoefende lezers. Het gebruik van een al te kleine letter was daarom niet verstandig. Om toch de kosten te drukken, kortte hij de tekst hier en daar in.
De tekst werd geïllustreerd met verschillende reeksen afbeeldingen. In de eerste plaats gebruikte hij de verknipte koperplaat van Joost Hartgers, die blijkbaar bij hem terecht was gekomen nadat De Wees hem gebruikt had. Verder liet hij speciaal voor zijn serie reisjournalen een aantal simpele houtsneden vervaardigen. Een derde reeks betrof een serie dierafbeeldingen, afkomstig van de Leeuwardense uitgever Gijsbert Sijbes.
Oorspronkelijk waren de houtsneden bedoeld voor diens Nederlandse uitgave van Plinius' Historia Naturalis, maar Saeghman liet de dieren te pas en te onpas opduiken in zijn reisjournalen. Zo kon het gebeuren dat in Saeghmans uitgave een afbeelding van een dodo terecht kwam, die in alle andere Nederlandse uitgaven van het Journaal ontbreekt.
Bij Saeghman kreeg het Journaal - nog geen twintig jaar na de eerste druk - zijn meest populaire vormgeving, maar de kwaliteit van het drukwerk was nog alleszins acceptabel. Dat zou in de loop van de jaren wel anders worden.
| |
Van bestseller tot pulp
Na Saeghman kwam de vormgeving van de Nederlandse edities van het Journaal min of meer vast te liggen. In de achttiende eeuw werden nauwelijks ingrijpende wijzigingen gepleegd. Het boek had zijn uiteindelijke vorm gekregen en de conventies van het genre werden consequent gehandhaafd. Zo volhardde men in het gebruik van de gotische letter, ondanks het feit dat die toen al was opgevolgd als meest gangbare letter door de ‘romein’, onze gewone drukletter. Ook de ‘gewone man’ was in staat om zo'n romeinse letter te lezen, maar het gebruik van de gotische letter bleef kenmerkend voor het populaire drukwerk: de categorie waartoe het Journaal in die tijd behoor- | |
| |
De oudst bekende volksprent van het Journaal, gedrukt door Casparus Lootsman in Amsterdam tussen 1671 en 1711. De houtsneden werden eerder gebruikt voor de boek-uitgaven van het Journaal van de firma Lootsman en later voor die van Isaak van der Putte.
| |
| |
de. Een ander kenmerk van zulk leesvoer was de slechte kwaliteit van drukwerk en papier.
Het is niet toevallig dat de drukkers die Bontekoe in de achttiende eeuw als een ‘volksboek’ uitgaven, tegelijkertijd ook zogenaamde volksprenten van het Journaal drukten. Op één blad werden Bontekoe's avonturen als een stripverhaal verteld. Daarvoor gebruikte men dezelfde houtblokken die ook de boekuitgaven sierden. Deze werden voorzien van beknopte, soms rijmende onderschriften waarin het verhaal op de kortst mogelijke wijze werd verteld. Slechts een klein aantal Bontekoe-prenten heeft de tand des tijds doorstaan, maar we mogen rustig aannemen dat er veel meer gedrukt zijn. Dit goedkope wegwerp-drukwerk werd nauwelijks bewaard en ook de matige kwaliteit van het papier kwam de levensduur niet ten goede. De uitgevers probeerden immers op allerlei manieren te bezuinigen. Dat gebeurde onder meer door het hergebruik van oude houtblokken voor de illustraties. De houtsneden die de firma De Groot aan het begin van de achttiende eeuw gebruikte voor de illustraties bij het Journaal waren al in 1659 vervaardigd voor de uitgave van Abraham de Wees. Keer op keer werden de houtblokken afgedrukt in de uitgaven van de achtereenvolgende generaties van dit Amsterdamse bedrijf. Dat ging uiteraard wel ten koste van de kwaliteit van de afdrukken. Tijdens het drukken braken vaak stukjes hout van de blokken af. Het buitenste kader van de afbeeldingen vertoonde daardoor in de loop der jaren steeds meer gaten. Uiteindelijk besloten de erven van de weduwe Gijsbert de Groot, die de firma destijds leidden, het buitenste kader maar helemaal te verwijderen. Zo konden de houtblokken weer enige tijd mee, totdat ze omstreeks 1730 werden vervangen door een andere reeks houtsneden.
Voor een deel van de oude blokken betekende dit nog niet het defintieve einde.
Een lange levensloop kenden ook de houtblokken die Jan Jansz Bouman in 1651 en 1659 gebruikte voor zijn beide Bontekoe-edities. Na Bouman werden de houtblokken waarschijnlijk lange tijd niet gebruikt - er zijn geen andere uitgaven met de houtsneden bewaard gebleven - totdat ze in 1738 weer verschenen in de editie van Hubert van Bezooijen. Deze uitgever kampte echter met een probleem: doordat Bouman de houtblokken destijds had laten kopiëren naar de gravures van Lucas de Vries, waren ze in feite wat te groot voor de pagina. Bezooijen loste dat resoluut op door aan de bovenkant en aan één van de zijkanten een fiks snik van het boek af te zagen. Aan die gemankeerde zijden plaatste hij een nieuwe kaderlijn en zo pasten de antieke blokken prima in zijn pagina-opmaak.
Tekenend voor de kwalitatieve achteruitgang van de boekuitgaven is de degeneratie van Bontekoe's portret. Van de prachtige kop bij Deutel bleef in de achttiende-eeuwse pulpuitgaven nog maar weinig over. Het houtblok waarmee Michiel de Groot in 1662 Bontekoe's portret op de titelpagina had afgedrukt, werd bijna tachtig jaar later nog steeds gebruikt. Het droeg duidelijk de sporen van intensief gebruik en hier en daar had een houtworm zijn desastreuze werk gedaan. Het blok was rijp voor de haard, maar voor een populaire editie van Bontekoe kon kennelijk ieder houtblok door de beugel!
Zelfs wanneer er wél nieuwe houtblokken werden vervaardigd, kwam dat de edele trekken van Bontekoe bepaald niet ten goede. De Erven Weduwe Jacobus van Egmont plaatsten een nieuw, maar sterk gedegenereerd portret op de titelpagina. En het portret dat Barent Koene in 1777 durfde af te drukken, heeft nauwelijks nog iets van de statige schipper van weleer. De reeks houtblokken die Koene voor zijn tekstillustraties benutte,
| |
| |
Tweemaal Bontekoe's portret, gedrukt van hetzelfde houtblok. Boven de titelpagina van de uitgave van Michiel de Groot uit 1669; onder de uitgave van Gijsbert de Groot Keur uit 1746.
| |
| |
was een samengeraapt rommeltje van stokoude blokken die met Bontekoe weinig van doen hadden. Slechts drie plaatjes stonden in verband met de tekst: ze behoorden toe de reeks houtsneden die bijna 120 jaar eerder al waren vervaardigd voor Abraham de Wees en die na intensief gebruik door de firma De Groot notabene al waren afgedankt!
Voor de titelpagina liet Barent Koene in 1777 een nieuwe, uiterst grove houtsnede vervaardigen.
Het donkergrauwe of zelfs grijze papier was nauwelijks geschikt voor fatsoenlijk drukwerk. De typografie was slordig en er werden vele zetfouten gemaakt op de dichtbedrukte pagina's. Voor deze pulp-uitgaven paste bovendien geen band van perkament of leer; de boekjes werden op een eenvoudige wijze ‘genaaid’ en voorzien van een blauw- of grauwpapieren omslag. Vanwege die blauwe omslagen werd dit populaire drukwerk ook wel aangeduid als blauwboekjes. Maar voor het omslag kon uiteraard ook oud papier hergebruikt worden. In het Scheepvaartmuseum in Amsterdam wordt een exemplaar bewaard met een omslag van een oude krant.
Een pagina uit Koene's uitgave van 1777, met een houtsnede die de sporen draagt van het verwoestende werk van een houtworm. Overigens heeft het plaatje niets met de geschiedenis van Bontekoe te maken.
Aan het begin van de negentiende eeuw drukte Barent Koene Junior in Amsterdam de laatste editie van het Journaal in de oude traditie.
Hiermee kwam een eind aan het genre van de gedrukte reisjournalen en in het bijzonder aan de reeks van populaire Journaal-edities in de zeventiende en achttiende eeuw. Het betekende echter niet het einde van Bontekoe, hooguit van zijn eerste leven. Er zouden nog vele levens volgen, bij andere uitgevers, in andere tradities.
| |
| |
De laatste edite van het Journaal in traditionele vorm verscheen bij Barent Koene jr. in Amsterdam, tussen 1810 en 1830. Voor het omslag is een krant (de Oprechte Haerlemse Courant, eind 1839) gebruikt.
| |
Bontekoe in reisbundels
Inmiddels waren Bontekoe's avonturen ook in tal van bundels met reisverhalen terechtgekomen en daarmee ook de grenzen van het land gepasseerd. Vooral in Duitse en Franse bundels kreeg Bontekoe al snel een plaats toebedeeld.
In 1648 verscheen in Frankfort de Denckwürdige Reyse als het vierentwintigste deel van Levinus Hulsius' reeks reisverhalen. Het was een getrouwe kopie van het Nederlandse origineel van Deutel uit 1646 in een vertaling van Christophel le Blon. Het zou niet bij deze ene vertaling blijven. In Duitsland volgden in de zeventiende en achttiende eeuw nog enkele vertalingen naar het voorbeeld van Le Blon.
| |
| |
In Nederland was Arnoldus Montanus de eerste die het journaal bewerkte voor De Wonderen van het Oosten (Amsterdam, Cornelis Jansz Zwol, 1651). In de ‘Reyse van Bontekoe’ vertelt Montanus in zijn eigen woorden het verhaal van de rampzalige reis. Ook in deze vorm kende het Journaal succes. Al in 1651 verscheen een tweede druk van de reisbundel en in de loop van de eeuw zouden nog regelmatig herdrukken worden uitgegeven.
In 1663 werd het Journaal opgenomen in de prachtige Parijse reisbundel Relations de divers voyages curieux. De vertaler Melchisedech Thevenot baseerde zich op de Nederlandse editie van Saeghman uit hetzelfde jaar. Hij was blijkbaar vooral onder de indruk van de dodo-houtsnede die de Amsterdammer in zijn boekje liet afdrukken want de Franse vertaling werd uitsluitend met twee dodo's geïllustreerd. Eén van beide afbeeldingen - overigens een kopie van een gravure uit een andere Nederlandse reisuitgave - plaatste Thevenot op precies dezelfde plaats in de tekst als Saeghman dat gedaan had.
De Franse vertaling van Thevenot uit 1663 bevat alleen twee afbeeldingen van een dodo. Ze staan op dezelfde plaats in de tekst als in Saeghmans editie van dat jaar. Bontekoe trof de vogel aan op het eiland Maskarinas, het tegenwoordige Réunion.
In Amsterdam werd in 1681 eveneens een Franse vertaling gedrukt. Het is opmerkelijk dat deze editie sterk verschilde van de Nederlandse die tezelfdertijd in de stad verschenen. Het boekje was veel kleiner en zag er, met de romeinse letter en een compleet andere lay-out, heel anders uit dan de Nederlandse edities van het Journaal. Door deze metamorfose was de uitgave geschikt voor
| |
| |
een intellectueler publiek dan met de populaire edities beoogd werd.
De Europese verspreiding van het Journaal kreeg een sterke impuls toen het werd opgenomen in Histoire générale des voyages van de Abbé Prevost. In de Parijse uitgave (1746-1761) van dit zeventiendelige werk, is Bontekoe te vinden in het achtste deel dat in 1750 werd gedrukt. Een jaar laer verscheen al een Duitse vertaling van dit deel. Inmiddels was de Haagse uitgever Pieter de Hondt begonnen met de publikatie van een uitgebreide Franse editie. Bontekoe verscheen als deel 10 (1753) van deze 25-delige serie. Tegelijkertijd bracht De Hondt ook een Nederlandse vertaling van Prévost op de markt die na het elfde deel werd voortgezet door een ‘compagnie’ (samenwerkingsverband) van Amsterdamse uitgevers. De reis van Bontekoe verscheen in 1755 als deel 12 van deze Nederlandse editie. Hiermee was de basis gelegd voor tal van bundels, bewerkingen en compilaties die in de achttiende en negentiende eeuw in West-Europa werden uitgegeven. Zo drong Bontekoe door tot de Europese canon van rampreizen en schipbreuken.
Titelpagina en illustratie in de bundel van J.A. Oostkamp De merkwaardigste Nederlandsche zeereizen, sedert den jare 1594. De bundel verscheen in 1825 en was bedoeld voor de wat oudere jeugd. Gravure van G.A.R. Best naar F. Kruger.
Bontekoe's internationale verspreiding kreeg nog een extra impuls toen de Duitse pedagoog en veelschrijver Joachim Campe besloot het Journaal te bewerken voor zijn Sammlung (...) Reisebeschreibungen für die Jugend. Het deel over Bontekoe verscheen in 1788 en nog voor het einde van de eeuw kwamen er verscheidene herdrukken. Campe's populariteit reikte tot ver buiten Duitsland. Zijn werk werd vertaald in het Engels, Frans en Nederlands en bovendien in de Scandinavische talen en het Pools. Zo kreeg Bontekoe aan de vooravond van de negentiende eeuw op de vleugels van Prévost en Campe toegang tot lezers in grote delen van West-Europa.
| |
| |
| |
Bontekoe als romantische held
In Nederland werden na de pulpeditie van Barent Koene in de negentiende eeuw geen complete edities van het oorspronkelijke Journaal meer uitgegeven. Dat wil niet zeggen dat er voor Bontekoe geen belangstelling meer zou bestaan. Integendeel, er verschenen tal van bewerkingen van het Journaal, waarin de oorspronkelijke tekst is aangepast aan de negentiende-eeuwse lezers. In de meeste gevallen werd een verteller opgevoerd die de lezers uitlegde, hoe het verhaal gelezen moest worden. Bontekoe en zijn belevenissen dienden om de lezer een religieuze, morele of historische les te leren - en het liefst alledrie tegelijk. De schipper verwierf een plaats in de nationale eregalerij naast beroemdheden als Piet Heyn en Jan Huygen van Linschoten. Bontekoe's roem had echter niets te maken met zijn heldendaden of zijn bijzondere kwaliteiten als zeeman. De aansprekende verteltrant van zijn boek en zijn rotsvaste godsvertrouwen maakten hem tot een zeer geschikte hoofdfiguur in een stichtelijk verhaal, waar de vaderlandse jeugd nog wat van kon leren!
In de Merkwaardige lotgevallen en zeldzame ontmoetingen van Willem IJsbrands Bontekoe uit 1818, gebruikt een onderwijzer het verhaal om duidelijk te maken dat ‘vertrouwen op God en bedaardheid van geest, in alle gevaar, de zekerste middelen van redding zijn.’ De vlijtigste kinderen in zijn klas worden door hem beloond door hun wat te vertellen van de avonturen van Bontekoe, waarbij zij hem zo nu en dan onderbreken met een slimme vraag.
Een vergelijkbare bewerking - eveneens geinspireerd door de opvoedingsidealen van de Verlichting - is Bontekoe, Een geschiedkundig
| |
| |
tafereel voor de Nederlandsche jeugd. De plaats van handeling is de gezellige huiskamer van de familie Van Wimpel. Hugo, Jacob, Suze en Floris hebben de afgelopen zomer Hoorn bezocht en Vader beloofde hun toen het verhaal van Bontekoe te vertellen:
Den 5 Januarij 1619 kreeg het schip, door eenen zwaren storm geteisterd, drie stortzeeën over, zoodat het, tusschendeks, half vol water liep en het volk als uit éénen mond reeds begon te roepen: ‘Wij zinken!’ wij zinken! de geschutspoorten zijn open!
Floris.
o Hemel! het hart klopt mij van angst.
Jakob.
Houd moed! dat zal onze Kapitein ook gedaan hebben.
De Heer v.W.
Juist mijn zoon! maar wij moeten dit den kleinen Floris vergeven, want ziet, den lieve Suze ligt ook de angst reeds op het gelaat. - Nu, lieve kleine! gij zult al uwen moed wel dienen bijeen te garen, want het spande er op deze reis nog veel sterker, zoo als gij later zult hooren.
Suze schikte een weinig digter bij haren vader, en de Heer van Wimpel vervolgde.
In tal van reisbundels voor het onderwijs speelde het Journaal eveneens een belerende rol. Het moest de leerlingen aansporen tot vaderlandsliefde, godsvrucht, standvastigheid en andere deugden. Daarbij aarzelden onze zedeprekende voorvaders niet om het verhaal enigszins in te kleuren. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de bekende passage waarin Bontekoe in de prauw zijn Sumatraanse begeleiders tot bedaren brengt door te gaan zingen. In het Journaal werd niet vermeld welke liederen hij zong, maar in De kracht der christelijke godsdienst (1833-1834) blijkt daarover geen twijfel: het waren psalmen! Bontekoe's ‘uiterlijke vrijmoedigheid, door innerlijk vertrouwen ondersteund, hield de vijandig gezinde eilanders in bedwang.’
In de loop van de negentiende eeuw zette de romantisering van het verhaal nog verder door. Werden Bontekoe eerst psalmen in de mond gelegd, de dichter E.J. Potgieter liet zijn fantasie de vrije loop in zijn interpretatie van dezelfde passage: de Liedekens van Bontekoe (1840). Nadat hij de inlanders eerst nog met een kwartje tevreden kon stellen, wist Bontekoe later het vege lijf slechts te redden door in gezang uit te barsten. Potgieter dichtte de liederen die de schipper in de prauw ten gehore bracht. Wanneer hij ongedeerd uit de prauw is gestapt, schetst Potgieter het volgende roerende tafereel:
‘Slaapt wel! mijn keel is heesch van 't zingen.’
Dat stiet hij, met een schor geluid,
In 't eind den moeden gorgel uit.
‘Tot morgen!’ zeiden zij en gingen
Naar hunne loovertenten toe.
Een omtrek nog van Bontekoe:
Hij boog zich voor den Heere neder
Vóór dat de slaap zijne oogen look,
- Een vol gemoed is dubbel teeder -
En Guurtjens beeld verscheen hem weder,
En voor zijn Guurtjen bad hij ook!
Potgieters romantisering was blijkbaar zo invloedrijk dat Hendrik van Balen het nodig achtte om de lezers van zijn bundel De Nederlanders in Oost en West erop te wijzen dat hij zijn werk had ge- | |
| |
In het eerste deel van ‘Het boek voor den zeeman’ nam J.H. van Lennep in 1861 de tekst van het Journaal van Bontekoe op.
| |
| |
Illustraties uit de uitgave van Van Lennep; Bontekoe en Harmen van Kniphuyzen na de explosie van de Nieuw Hoorn en Bontekoe die de inlanders met gezang tot bedaren brengt; staalgravures van E. Vermorcken.
| |
| |
baseerd op het ‘origineele journaal van kapitein Bontekoe en dat derhalve alle feiten zuiver waar zijn’. Hij was niet de enige die teruggreep naar de oorspronkelijke uitgave. In 1861 werd het Journaal naar de oude traditie van de vroegere edities uitgegeven in de reeks Jan Davids' Boekekraam. Het verscheen, met andere reisverhalen, als Het Boek voor den Zeeman. De bewerker J.H. van Lennep maakte duidelijk welk publiek hem voor ogen stond:
Wij wenschen een Boek uit te geven voor den Zeeman (...) een boek, uit de frissche zeelucht geboren: een zoutig boek. Dit kunnen wij. Wij wenschen hem een boek te geven, zoo als den Zeeman lijkt; met groote letters, want hij spelt meer dan hij leest; met stevig papier en omslaanden omslag, want hij heeft knuisten. Wij willen hem een boek geven, dat hem goed doe; dat willen wij!
Ook in het buitenland bleef Bontekoe in de negentiende eeuw tot de verbeelding spreken. In Duitsland werden enkele nieuwe bewerkingen van het Journaal gemaakt en Campe's editie beleefde herdruk na herdruk. In Frankrijk nam Alexandre Dumas het verhaal op in zijn Les drames de la mer (1852) en er verschenen tal van compilatie-bundels, zoals Les naufrages célèbres (1882) waarin na een korte inleiding enkele passages volgden uit het journaal van ‘Bentékoé’ - zoals de Fransen hem noemden. Ten behoeve van het onderwijs werden in Nederlands Indië een Javaanse (1873) en een Soendanese (1874) bewerking van het Journaal gepubliceerd, beide vervaardigd door de Soendanese onderwijzer Radèn Karta Winata. Kort daarop werd bovendien een bekorte vertaling in het Maleis gemaakt door A.F. von de Wall. Waarschijnlijk was ook deze vertaling bestemd voor gebruik in het koloniale onderwijs. Zo kon de Indische jeugd in de eigen taal kennis nemen van de avonturen die Bontekoe zo'n 250 jaar eerder in Indië beleefde.
| |
Een witte raaf
In de twintigste eeuw werden opnieuw geromantiseerde bewerkingen gemaakt die steeds verder afstaan van het oorspronkelijke Journaal. Zozeer zelfs, dat het de meeste lezers ontgaat dat aan de verhalen een waargebeurde reis ten grondslag lag. Het bekendste voorbeeld daarvan is natuurlijk Johan Fabricius' De scheepsjongens van Bontekoe, waarin Bontekoe door de drie jeugdige hoofdrolspelers naar de achtergrond is verdreven.
Tezelfdertijd ontstond ook een hernieuwde belangstelling voor het oorsponkelijke Journaal, ditmaal vanuit een literaire invalshoek. Die interesse was voornamelijk het gevolg van de inspanningen van G.J. Hoogewerff die, overigens vanuit een historisch perspectief, in 1915 de eerste
| |
| |
wetenschappelijke teksteditie van het Journaal verzorgde. Erg veel literaire waarde werd de reisteksten niet toegedicht, maar Bontekoe beschouwde men vaak als een gunstige uitzondering. Men waardeerde de ongekunsteldheid en de nuchtere verteltrant die de lezer meevoerde naar de roemrijke tijden van weleer.
Vijftien jaar later publiceerde Hoogewerff een herziene editie als opmaat voor de standaarduitgave uit 1952 van de journalen van Bontekoe, in de monumentale reeks Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging. Hoogewerff bezorgde niet alleen de volledige tekst van de eerste druk van het Journaal, maar ook die van de manuscript-journalen uit het voc-archief. Jarenlang zou dit de enig verkrijgbare uitgave zijn van de volledige tekst van de journalen.
Hoogewerff baande de weg voor de verspreiding van Bontekoe in velerlei kringen. Letterkundigen bogen zich over de vraag of Bontekoe wel moet worden gezien als de werkelijke auteur van het Journaal of dat zijn uitgever, Jan Jansz Deutel, misschien als ghost-writer was opgetreden. Wetenschappers in het buitenland konden hun hart ophalen aan de Engelse vertaling, waarvan in 1929 zowel een Britse als een Amerikaanse editie verscheen. Een Duitse vertaling uit 1972 (herdrukt in 1976) bewijst dat ook in het Duitse taalgebied blijvende belangstelling bestond voor Bontekoe.
Bontekoe, zingend in een prauw, illustratie uit Willem Ysbrandsz Bontekoe, Een geschiedkundig tafereel voor de Nederlandsche jeugd, verschenen in 1835.
In eigen land leidde Hoogewerffs editie ook tot Bontekoe's introductie in het onderwijs. Naar het oordeel van het Haagse schoolhoofd J.J. Moerman was het boek naar de vorm weliswaar geen lectuur voor jongens en meisjes, maar naar de inhoud bood het ‘een schat van avonturen om van te smullen’. Hij maakte het boek in 1927 geschikt voor de jeugd en zo verschenen tal van populaire edities van (fragmenten van) het Journaal voor het
| |
| |
Kinderprent met de levensbeschrijving van Bontekoe, ca. 1865.
| |
| |
onderwijs, die stuk voor stuk op Hoogewerff waren gebaseerd.
Rob Nieuwenhuis besteedde in zijn Oost-Indische spiegel (1972) uitvoerig aandacht aan Bontekoe met zijn unieke combinatie van spektakel en literaire kwaliteit en nam in zijn bloemlezing Wie verre reizen doet uiteraard een fragment van het Journaal op. Zo vond Bontekoe ook buiten het klaslokaal zijn weg naar het brede publiek. En voor de lezers die met het ouderwetse taalgebruik wellicht moeite hadden, werden de oude bewoordingen vervangen door een moderne spelling.
‘De meeste zeventiende-eeuwse schrijvers worden alleen nog maar gelezen door mensen die daarvoor betaald worden’, merkte Lennaert Nijgh op in de inleiding bij zijn levendige hertaling van de oorspronkelijke tekst uit 1989. Het Journaal is in zijn ogen een witte raaf; een oude tekst die voor de lezers van nu nog altijd te genieten is.
‘Alle loffelijcke en ghedenck-waerdige wercken, die door yemandt worden uytgherecht, souden (...) uytghewischt worden, soo die door 't beschrijven niet en wierden bewaert en verbreydt’, schreef Jan Jansz Deutel in 1646. De honderden edities, bewerkingen en vertalingen van het Journaal van Bontekoe die nu al drieënhalve eeuw talloze lezers weten te boeien, vormen het beste bewijs voor het gelijk van Deutel.
|
|