| |
| |
| |
Schipper Bontekoe
Vibeke Roeper en Diederick Wildeman
Toen Willem IJsbrantsz Bontekoe bijna zestig jaar oud was, wees niets erop dat deze zeeman in ruste één van de beroemdste figuren uit de vaderlandse geschiedenis zou worden. De Republiek der Verenigde Nederlanden was in Bontekoe's dagen talloze schippers rijk, die net als hij hun brood verdienden op de Europese vaart. Als schipper in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (voc) had hij een avontuurlijke reis meegemaakt, maar eenmaal thuis in zijn geboortestad Hoorn nam zijn leven weer de oude, betrekkelijk rustige loop. Het verhaal van zijn reis was binnen Hoorn alweer vergeten en daarbuiten nauwelijks bekend geworden. Totdat een plaatselijke uitgever besloot Bontekoe's reisverslag te publiceren. Het Journaal werd Nederlands meest gelezen reisverhaal aller tijden en Bontekoe's naam een begrip: Willem IJsbrantsz Bontekoe van Hoorn, schipper naast God.
| |
Willem IJsbrantsz Bontekoe van Hoorn
Willem IJsbrantsz werd in 1587 geboren in Hoorn, in de bloeitijd van die stad. Scheepvaart was één van de belangrijkste pijlers van de Hoornse economie. Voor de handel in hout uit Noorwegen, graan uit het Oostzeegebied en zout uit Frankrijk en Portugal werd Hoorn een belangrijk centrum. Scheepsbouw was een ander sterk punt van de stad. Het beroemde fluitschip was een
Op 2 juni 1587 liet IJsbrant Willemsz van Wessanen de doop van zijn zoontje Willem vastleggen. De naam van de moeder, Geertje Jacobs, wordt in de doopakte niet genoemd.
Hoornse vinding die plaatselijke scheepswerven veel werk bezorgde. Hoorn was in Bontekoe's jeugd een stad vol reders, bevrachters, schippers en zeelieden, en een plaats waar vanzelfsprekend afdelingen van de West-Indische Compagnie, de Noordsche Compagnie en de Oost-Indische Compagnie gevestigd werden.
Vader IJsbrant Willemsz was schipper op de Europese vrachtvaart, waar ook andere familie-leden hun brood verdienden. Voor de zes zoons van IJsbrant Willemsz en Geertje Jacobs (die daarnaast nog vijf dochters baarde) lag het voor de hand dat ook zij van de zeevaart hun beroep zouden maken. Willem IJsbrantsz was één van de oudste kinderen van het gezin. Als aankomend zeeman moest hij leren lezen, schrijven en rekenen, dus bezocht hij eerst de lagere school. Daarna kwam hij waarschijnlijk bij zijn vader aan boord om het vak van schipper en stuurman in de praktijk te leren. Het schip waarover zijn vader rond 1600 het bevel voerde, heette Bontekoe. Al snel
| |
| |
De stad Hoorn had in 1615 juist een grote uitbreiding van het havengebied achter de rug. Geheel links op de dijk rond de nieuwe haven was de werf van de voc. Daar zou in 1618 Bontekoe's schip Nieuw Hoorn van stapel lopen. Kaart uit 1615, in Velius' Chronyk van Hoorn, 1740.
| |
| |
werd de hele familie met die scheepsnaam aangeduid, en werd ook Willem IJsbrantsz voortaan Bontekoe genoemd. Na de dood van zijn vader, in 1607, kreeg hij zelf de leiding over het schip Bontekoe.
Een schipper was ook in die tijd zelden volledig eigenaar van zijn schip. Meestal was het schip ondergebracht in een ‘partenrederij’. Dat hield in dat een schip eigendom was van een aantal mensen, die elk voor een ‘part’ aandeelhouder waren. Bontekoe bezat een twee-en-dertigste deel van het schip waar hij op voer. De meeste andere aandeelhouders waren kooplieden, die zich niet met de dagelijkse praktijk van de zeevaart bemoeiden. De leiding van het schip was in handen van de schipper. Hij was verantwoordelijk voor de bemanning en de uitrusting. Kooplieden of bevrachters konden de laadruimte van een schip huren en betaalden per ‘last’ (circa twee ton) een bepaald bedrag. Hoe verder of hoe gevaarlijker de reis, des te hoger de huur van het schip. Soms mochten schippers een deel van de laadruimte gebruiken om een eigen handeltje te verschepen. Willem IJsbrantsz voer tien jaar als schipper op de Bontekoe. Hij ging naar Frankrijk om zout te halen, importeerde rogge uit het Oostzeegebied en hout uit Noorwegen en maakte een tocht naar Archangel waar onder meer pelzen te krijgen waren. Intussen trad hij ook op als bevrachter van andere schepen.
In de Noorderkerk in Hoorn is de grafsteen van IJsbrant Willemsz, de vader van Bontekoe bewaard gebleven.
Dat de Europese vaart niet zonder gevaren was, ondervond Bontekoe aan den lijve. Op een tocht naar Sevilla, met een lading stukgoed en tarwe, werd zijn schip op 17 september 1617 door Barbarijse zeerovers overvallen. Met een kanonschot probeerde hij de bevelhebber van het konvooi-schip van zijn vloot te waarschuwen, maar deze koos het hazepad. Zonder diens hulp had Bontekoe geen andere keus dan zich over te
| |
| |
geven. De Bontekoe werd naar Algiers gebracht en de bemanning gevangen gezet. Er was even sprake van dat alle opvarenden als slaaf verkocht zouden worden, maar Bontekoe en een jongere broer die ook aan boord was, werden vrijgekocht door één van de zeerovers! Deze man, die bekend stond als Soliman Reis, was een tot de Islam bekeerde Nederlander. Hij betaalde 750 zilverstukken voor de gebroeders Bontekoe, die vervolgens naar Hoorn terug mochten keren - zonder hun schip.
Tussen 1595 en 1603 liepen in Hoorn ruim tachtig fluitschepen van stapel. Het kleine dek-oppervlak in verhouding tot het grote laadruim was het meest in in het oog springende kenmerk van dit scheepstype. Mogelijk was ook de Bontekoe een fluitschip. Dit model dateert van 1640.
Gestolen goed gedijt niet; dat bemerkten de zeerovers al snel. De Bontekoe, die ze zelf in gebruik hadden genomen, werd kort daarna door de Spanjaarden overmeesterd. De Hoornse reders van het schip probeerden hun eigendom via diplomatiek verkeer terug te krijgen, maar het is niet bekend of dat gelukt is. Het was in elk geval Bontekoe's laatste Europese reis.
| |
In dienst van de VOC
Bontekoe was 31 jaar toen hij dienst nam bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De stad Hoorn had vanaf de oprichting van de voc een eigen vestiging of ‘kamer’ van de Compagnie gehad. Bontekoe kende één van de Hoornse voc-bewindhebbers goed: de koopman Jan Pietersz Liorne, die een aandeel van de Bontekoe bezat. Dat Bontekoe zijn schip aan de zeerovers was verloren, werd hem kennelijk niet aangerekend; hij werd in december 1618 aangenomen als schipper op een groot, gloednieuw Hoorns voc-schip, de Nieuw Hoorn. Dit schip kon 350 last vervoeren, meer dan driemaal zoveel als de Bontekoe. In plaats van de ongeveer dertig man die hij voorheen onder zich had gehad, gaf Bontekoe nu leiding aan ruim 150 zeelieden.
| |
| |
Hendrik Cornelisz Vroom schilderde dit gezicht op de stad Hoorn in de periode dat Bontekoe voor de voc voer. De twee grote schepen zouden voc-schepen kunnen zijn, die klaar liggen om naar de rede van Texel te vertrekken. Het meest rechtse schip, dat het wapen van Hoorn op de spiegel draagt, zou de Nieuw Hoorn kunnen zijn.
| |
| |
Toen in 1596 de eerste Nederlanders voor Bantam op Java arriveerden, troffen zij daar een grote markt aan met een levendige handel tussen leveranciers van peper en kooplieden uit Portugal, Turkije, China en India. Prent uit Begin ende Voortgangh, 1645.
Natuurlijk werd zo'n kostbaar schip - het vervoerde overigens een kapitaal van 56.000 zilveren munten, zogenaamde realen van achten - niet aan de eerste de beste schipper toevertrouwd. Anders dan op de vaart binnen Europa, die toch vooral kustvaart was, moest een schipper die naar Oost-Indië voer, kennis hebben van de oceaannavigatie.
Om dat te bewijzen, moest een examen worden afgelegd. De voc verzorgde zelf geen navigatieonderwijs; aspirant-schippers moesten zich daarvoor tot een plaatselijke docent wenden. In Hoorn was dat Robbert Robbertsz, die zich er in 1611 als eerste leermeester in de navigatie had gevestigd. Waarschijnlijk heeft hij Bontekoe als leerling gehad. Dat de bewindhebbers van de voc voor Bontekoe kozen, is gezien zijn kennis en ervaring niet zo vreemd. Maar waarom koos Bontekoe voor de voc? De reizen duurden lang en waren niet zonder gevaar, en het leven in de tropen was ronduit ongezond. Dienst nemen bij de voc had echter één groot voordeel boven vrijwel alle andere loonarbeid: werknemers kregen een vast contract voor drie tot vijf jaar plus kost en onderdak. Een schipper die heelhuids terugkeerde, was een welgesteld man. Misschien ging het Bontekoe slechts om het geld - als mede-eigenaar van de Bontekoe had hij een deel van zijn kapitaal verloren - maar het is ook mogelijk dat zijn geloofsovertuiging een rol speelde bij het besluit om Nederland voor een paar jaar te verlaten. Als aanhanger van de remonstrantse beweging beleefde hij een onzekere tijd. De ‘rekkelijke’ remonstranten stonden in deze
| |
| |
jaren tegenover de orthodoxe calvinisten, de contra-remonstranten. Deze godsdiensttwisten ontaardden rond 1618 in een politiek conflict, en er dreigde zelfs een burgeroorlog. De remonstranten leden tenslotte een nederlaag en hun aanhang stond nog jarenlang bloot aan repressieve maatregelen.
| |
De VOC in Azië
In het jaar dat Bontekoe schipper werd op de Nieuw Hoorn was het nog maar 23 jaar geleden dat de eerste Nederlandse expeditie naar Oost-Indië was vertrokken. Nadat die had bewezen dat de Aziatische markt ook voor Nederlandse kooplieden toegankelijk was, werd in 1602 de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht. De Portugezen, die al een eeuw eerder de zeeweg naar Azië hadden gevonden, hadden zich in de loop van de zestiende eeuw op een aantal strategische punten gevestigd. Ze zaten in India, op Ceylon, in Malakka, in China en op het eiland Hormuz bij de ingang van de Perzische Golf. Zo konden ze een groot deel van de zeehandel in Azië beheersen. Van Europese concurrentie hadden ze geen last, totdat rond 1600 de Nederlanders en de Engelsen op het toneel verschenen, die allebei een zo groot mogelijk deel van de lucratieve specerijenhandel in handen wilden krijgen. De concurrentie was vaak letterlijk moordend.
De Nederlanders concentreerden zich aanvankelijk op de Oost-Indische archipel, omdat de Portugese macht daar gering was. Al snel nam de omvang van de Nederlandse handel zo sterk toe, dat er maatregelen nodig waren. In de eerste jaren van de Nederlandse handel op Azië werd alles vanuit Nederland georganiseerd. Er werden vloten uitgestuurd met de opdracht specerijen te gaan halen. De bevelhebbers van zo'n vloot kregen vervolgens voor de duur van de reis het hoogste gezag op ieder terrein en konden naar eigen inzicht handelsrelaties aanknopen en goederen inkopen. Maar na een paar maanden verlieten zij Azië weer, om hun koopwaar thuis te brengen, en werden ze opgevolgd door een volgende vloot die van voren af aan moest beginnen met oriënteren en onderhandelen. Dat bood natuurlijk veel te weinig continuïteit. Wilden de Nederlanders het serieus aanpakken, dan moesten ook zij in Oost-Indië nederzettingen stichten en een bestuursorgaan aanstellen dat beleid voerde over een langere periode. Met toestemming van de lokale heersers vestigden de Nederlanders zich onder andere op de eilanden Banda, Ambon en Ternate, en in de belangrijke havenstad Bantam op Java. Ook bouwden ze een handelskantoor in de veel onbeduidender kustplaats Jacatra. In 1609 werd de eerste gouverneur-generaal van de voc in Azië benoemd.
De man die als geen ander zijn stempel op de organisatie van de voc in Azië heeft gezet, was Jan Pieterszoon Coen. Geboren in Hoorn, in hetzelfde jaar als Bontekoe, was hij, zoon van een koopman, voor de handel voorbestemd. Op zijn twintigste, in 1607, vertrok hij voor het eerst naar Oost-Indië. Nauwelijks tien jaar later had hij er als gouverneur-generaal het hoogste gezag. Hij besloot Bantam te verlaten en van Jacatra de hoofdvestiging van de voc te maken. Daartoe moest hij de Engelsen uit die plaats verdrijven en de troepen van de Sultan van Bantam verslaan. Dat lukte en er werd direct begonnen met de bouw van een groot fort en de aanleg van een kleine Nederlandse stad, die de naam Batavia kreeg. De gevechten waren daarmee nog lang niet afgelopen. Coen wilde voor de voc een zo groot mogelijk deel van de Aziatische handel veroveren, en een monopolie verwerven voor de handel in spece- | |
| |
rijen. De handel op China, vooralsnog stevig in handen van de Portugezen, wilde Coen tot een exclusieve voc-aangelegenheid maken. Chinese zijde leverde in Japan namelijk veel geld op, waarmee de voc elders weer produkten voor de Europese markt kon inkopen. Coens doortastende politiek betekende veel strijd met de Portugezen, de Spanjaarden en de Engelsen.
Coen klaagde in zijn brieven aan de Heren XVII, de directie van de voc in Nederland, voortdurend over het gebrek aan middelen om de plannen door te voeren. Wat hij nodig had, waren schepen, soldaten, wapens en munitie. Daarmee kon hij de macht van de voc uitbreiden en de handel veiligstellen.
| |
De reis van de Nieuw Hoorn
Al luisterden de Heren XVII volgens Coen niet goed genoeg naar hem, ze probeerden wel aan zijn wensen tegemoet te komen. Met de decembervloot van 1618 wilden ze 675 soldaten meesturen en vooral het schip Nieuw Hoorn met zijn lading van onder meer 360 vaten buskruit, zou Coen bijzonder welkom zijn.
In 1619 bezaten de Nederlanders alleen een klein fortje, Jacatra (a), aan de monding van de rivier Ciliwung. Jan Pieterszoon Coen schetste in dat jaar zijn plannen voor uitbreiding van het fort (b) en de stad in een brief aan de Heren XVII.
In een vloot van elf schepen vertrok de Nieuw Hoorn op 28 december 1618 van de rede van Texel. Bontekoe was als schipper verantwoordelijk voor de navigatie, maar voerde niet het commando over het schip; dat was bij de voc in die tijd in handen van de koopman. Hein Rol was de koopman die boven Bontekoe stond en het opperbevel voerde. Voor de goede gang van zaken aan boord was het dus van groot belang dat de schipper en de koopman goed met elkaar konden opschieten, ondanks de zeer verschillende, soms zelfs tegenstrijdige belangen die zij behartigden. Bontekoe en Rol konden het gelukkig redelijk goed met elkaar
| |
| |
In deze kaart zijn Bontekoe's heen- en terugreis ingetekend. De Nieuw Hoorn explodeerde in 1619 niet ver van Sumatra. Met een open boot wist Bontekoe Straat Sunda te bereiken. Op de terugreis, zes jaar later, moest Bontekoe's schip Hollandia Madagascar aandoen om de schade na een zware storm te herstellen.
| |
| |
Na een bezoek aan het onbewoonde eiland Réunion liet Bontekoe de zieken herstellen op Santa Maria, voor de kust van Madagascar. De Nederlanders hadden een zeer vriendschappelijk kontakt met de eilandbewoners. Prent uit het Journaal van Bontekoe, 1646.
| |
| |
vinden, maar de schipper schroomde niet tegen een besluit van zijn meerdere in te gaan als hij het er niet mee eens was.
Het eerste deel van de reis verliep niet vlekkeloos - in een zware storm scheurde de grote mast en dreigde overboord te gaan - maar doordat de opvarenden snel en handig ingrepen, kon de tocht naar Kaap de Goede Hoop zonder veel problemen worden voortgezet. Het was sinds 1617 voor alle voc-schepen verplicht om in de Tafelbaai bij Kaap de Goede Hoop vers voedsel en drinkwater in te slaan. De schepen konden daarna in één keer naar Indïë zeilen via een nieuwe route. In plaats van de Indische Oceaan met een noordoostelijke koers over te steken, moesten de schepen voortaan eerst iets afzakken naar het zuiden, totdat ze rond 35o zuiderbreedte in de westenwindgordel kwamen. Pas na duizend mijl moest dan een noordoostelijke koers gekozen worden, zodat de schepen precies onder Straat Sunda uitkwamen. De grote voordelen waren, dat de reis zo'n drie maanden korter duurde, en dat de bemanning gezonder aankwam.
De Nieuw Hoorn, de Enkhuizen en de Nieuw Zeeland, die de andere schepen van de vloot allang uit het oog verloren waren, rondden de Kaap echter zonder die aan te doen. Er stond een harde westenwind, die het erg gevaarlijk maakte om de Tafelbaai in te zeilen. Omdat het eerste deel van de reis slechts vijf maanden had gekost, waren er nog maar weinig zieken en was er voldoende drinkwater aan boord. De scheepsleiding vond het geen bezwaar om door te zeilen.
Ondanks hun instructie om de westenwindengordel op te zoeken, zeilden de schepen gewoon door naar het oosten. Al snel nam de Enkhuizen afscheid en zette koers naar het noorden; de bestemming was de oostkust van India. Even later koos ook de Nieuw Zeeland een andere koers.
Dit schip wilde iets zuidelijker aansturen dan de Nieuw Hoorn. Bontekoe en Rol hadden inmiddels te kampen met veel scheurbuikpatiënten. Zij besloten naar Madagascar te gaan om alsnog te verversen. Aan land komen bleek nog niet zo gemakkelijk, en na een vruchteloze poging werd doorgezeild naar een eilandje dat Bontekoe Maskarenas noemde, en dat tegenwoordig Réunion heet. De Nieuw Hoorn bleef er 21 dagen liggen om de voorraden te verversen en de zieken op de been te helpen. De bemanning droeg gedurende die tijd haar steentje bij aan de uitroeiing van de dodo, een grote loopvogel die alleen op Mauritius en Réunion voorkwam. Ondanks hun lange verblijf op het eiland waren veel zieken nog steeds niet hersteld toen de Nieuw Hoorn van Réunion vertrok. Daarom keerde het schip terug naar Madagascar. Bij het eilandje Sint Maria, dicht onder de kust, werden de zieken weer aan land gebracht, en zette de bemanning een levendige ruilhandel op met de Madagassen. Na een verblijf van slechts negen dagen voelden de zieken zich zoveel beter, dat Rol en Bontekoe op 8 september besloten aan het laatste stuk van de reis te beginnen. Ze hadden van eind mei tot begin september slechts 3000 kilometer afgelegd en hadden dus veel tijd in te halen. Om alsnog, zoals de zeilinstructie voorschreef, van de westenwind te profiteren, zakte het schip af naar 33o zuiderbreedte en hield vervolgens een oostelijke koers aan.
| |
Aen hondert duysent stucken
Twee maanden na het vertrek van Madagascar, op 19 november 1619, had de Nieuw Hoorn haar bestemming nagenoeg bereikt. Ondanks de scheurbuik-epidemie waren onderweg slechts
| |
| |
Op 19 november 1619 explodeerde de Nieuw Hoorn. Bontekoe en een scheepsjongen klampten zich vast aan resten van het schip, totdat ze werden opgepikt. Bontekoe had een paar grote hoofdwonden opgelopen. Hij droeg na de redding een kussen op zijn hoofd om het bloeden te stelpen.
Prent uit het Journaal van Bontekoe, 1646.
zeventien mannen overleden. Het verversen had weliswaar wat lang geduurd, maar elf maanden was voor een heenreis niet buitensporig lang. Met gunstige wind zou het hoogstens een week duren, voor het schip bij Bantam arriveerde. Zoals elke middag daalde botteliersmaat Keelemeyn ook die dag af naar het ruim om zijn vaatje brandewijn bij te vullen. In de krappe, onverlichte ruimte prikte hij zijn kandelaar in een vat brandewijn, vlak boven het vat waaruit hij tapte. Toen hij klaar was en zijn kandelaar lostrok, viel een gloeiend stukje kaarsepit precies door de sponning in het open vat, dat meteen explodeerde. Brandende brandewijn stroomde naar beneden, naar de opslagplaats van de smidskolen, maar de alerte botteliersmaat wist de brand met twee kannen water te blussen. Bontekoe liet meer water aanrukken en bleef nablussen, totdat iedereen er zeker van was, dat er geen gevaar meer dreigde. Nauwelijks was Bontekoe weer boven, of er werd voor de tweede maal alarm geslagen. De kolen waren blijven smeulen, en hadden weer vlam gevat. Met veel water probeerde Bontekoe het kolenvuur te blussen, maar de verstikkende rook die hij daarmee veroorzaakte, maakte het werk erg moeilijk. Uit voorzorg wilde hij het buskruit overboord laten zetten, maar dat wilde Hein Rol niet toestaan. Terwijl tientallen angstige opvarenden het schip al verlieten en zich stiekem in de uitgezette boot en sloep hesen, probeerde Bontekoe samen met een paar timmerlieden gaten in de scheepshuid te boren om het zeewater de brand te laten blussen. Ze kwamen er echter niet doorheen. Het vuur had nu de olievaten bereikt, en samen met het bluswater zorgde dat voor een vlam-in-de-pan effect. Toen sloeg de brand in de kruitkamer en het schip ‘sprongh aen hondert duysent stucken’.
Van de 119 mannen die nog op de Nieuw Hoorn waren, overleefden slechts twee de explosie:
| |
| |
schipper Bontekoe en Hermen van Kniphuysen, een Duitse scheepsjongen. De rest werd ‘aan hutspot gheslaghen, dat men niet en wist waer een stuck bleef’. De zeventig laffe deserteurs in de boot en de sloep, die Bontekoe in zijn woede zelfs nog had willen overvaren met het brandende schip, bleken nu zijn redding te zijn.
| |
Schipbreukelingen op Sumatra
Noch in de negen meter lange boot, noch in de iets kleinere sloep, was een kompas, kaart of navigatie-instrument. Masten waren er wel, maar touw en zeilen ontbraken en niemand had eraan gedacht voldoende water en voedsel aan boord te brengen. Ondanks zijn ernstige verwondingen nam Bontekoe de leiding, tot opluchting van de ontredderde schipbreukelingen. Aan Hein Rol, die zich tijdens het gevecht tegen de brand had laten overhalen om aan boord van de boot te gaan, hadden ze nu niet veel. Ze moesten vertrouwen op Bontekoe's improvisatietalent en dat bleek fenomenaal: hij liet de van touw gevlochten stootkussens uitpluizen om aan zeilgaren te komen. Van de hemden van de inzittenden werden daarmee zeilen genaaid. Samen met de timmerman knutselde hij een graadboog in elkaar en in een bank sneed hij een windroos en een paskaart van de Indische Oceaan waarin hij dagelijks de koers uitzette. De mannen in de sloep hadden niemand bij zich die iets van navigatie wist en waren daarom bang van de boot af te raken. Bontekoe nam ze aan boord. De lege sloep liet hij wegdrijven. Het brood was al lang op en de 72 wanhopige mannen waren geheel aangewezen op elkaar - en op de voorzienigheid.
Als wij Bontekoe's Journaal mogen geloven, wierp zijn Godsvertrouwen vruchten af. Wanneer de dorst ondraaglijk werd, begon het te regenen. Toen de mannen aan hun honger dachten te bezwijken waren daar plots laagvliegende meeuwen en langsscherende vliegende vissen die zich zomaar lieten grijpen. Naarmate de dagen verstreken werd de stemming somberder. Bontekoe werd niet meer geloofd wanneer hij zei dat de kust nu zo dichtbij was dat ze hem morgen zeker zouden zien. De hongerige mannen besloten de scheepsjongens te doden om hun bloed te drinken en hun vlees te eten. Bontekoe wist drie dagen uitstel te bedingen en juist toen die verstreken waren, kwam er, dertien dagen na het vergaan van de Nieuw Hoorn, eindelijk land in zicht.
Op een eilandje voor de Sumatraanse kust aten de mannen zich ziek aan kokosnoten, maar toen ze weer wat opgeknapt waren, voeren ze verder, tot ze op het vasteland een goede plaats zagen om aan land te gaan. Een eindje landinwaarts was een dorpje. De inwoners die ze ontmoetten waren in eerste instantie bereid om rijst en vlees aan de Nederlanders te verkopen, maar van de ene dag op de andere sloeg de stemming om. Toen Bontekoe in zijn eentje, begeleid door twee Sumatranen, in een prauw van het dorp naar kust terug werd gebracht, voelde hij dat er iets broeide. Zelf nauwelijks bewapend, kon hij zich tegen de twee tegenstanders nooit verdedigen. Met gezang wist hij de mannen echter zo lang af te leiden, dat hij heelhuids zijn metgezellen bereikte. Kort daarna pleegden de Sumatranen een aanslag op de schipbreukelingen. Met zestien man minder zeilde de boot langs de kust verder, tot Straat Sunda in zicht kwam. De eindbestemming was nagenoeg bereikt.
| |
Aankomst in Batavia
Frederik de Houtman, bevelhebber over een grote
| |
| |
vloot die Bantam zou gaan belegeren, wist niet wat hij zag toen op 13 december 1619 Bontekoe's boot in zicht kwam. Het kleine vaartuigje met vreemde zeilen, uitpuilend met 56 inzittenden deed het ergste vermoeden, en inderdaad hoorde hij niet lang daarna uit de mond van koopman Hein Rol het hele verslag van de verschrikkelijke explosie en de moeizame tocht langs de kust van Sumatra. Bontekoe en Rol werden naar gouverneur-generaal Coen in Batavia gebracht. De twee leeftijdgenoten uit Hoorn herkenden elkaar niet - Coen was al tien jaar weg uit zijn geboorteplaats - maar na de eerste kennismaking ontving Coen het onfortuinlijke duo bijzonder gastvrij. Op het verslag van de schipbreuk was Coen's reaktie kort: ‘Wat helpt dat, het is een groot ongeluk’. Het enige dat hij Bontekoe en Rol verweet, was het feit dat ze zich niet aan de zeilinstructie hadden gehouden en dat ze veel te lang bij Madagascar hadden rondgehangen. In een brief aan de bewindhebbers in Nederland drong hij er later op aan dat aan die instructie strikt de hand gehouden werd. Zijn suggestie om dergelijke branden te voorkomen - niet lang daarvoor was namelijk een ander schip hetzelfde overkomen - was het verbieden van brandewijn op voc-schepen. De Heren XVII, die dat advies wat te drastisch vonden, maanden de scheepsleiding in het vervolg tot voorzichtigheid met open vuur bij de brandewijn. De overlevenden van de Nieuw Hoorn raakten waarschijnlijk verspreid over de voc-vloot in Indië; uit niets blijkt dat Bontekoe zijn mannen ooit nog terug zag. Sommigen zullen gesneuveld zijn in de strijd, anderen geveld door een tropische ziekte en slechts een handjevol zal het vaderland hebben teruggezien. Eén man bleek ruim veertig jaar later nog steeds bij de voc in dienst te zijn. Toen in 1661 het schip Terschelling bij de Bengaalse kust schipbreuk leed, was de oude
In december bereikte Bontekoe de kust van Sumatra. De inwoners van het dorpje dat een paar mijl stroomopwaarts aan een riviertje lag, waren de Nederlanders vijandig gezind. Bontekoe's zenuwslopende tocht met de prauw van het dorp naar de boot, is hier ook afgebeeld. Prent uit het Journaal van Bontekoe, 1646.
| |
| |
koksmaat ‘Pay Harmen’ één van de overlevenden. Hij was de scheepsjongen die samen met Bontekoe de explosie van de Nieuw Hoorn overleefde en de gewonde schipper in veiligheid had gebracht.
Niet lang na hun kennismaking met Coen werden Bontekoe en Rol samen op een ander schip geplaatst. De oude en vrij kleine Bergerboot bleef twee maanden in de buurt van Batavia en Bantam om koraalsteen naar Batavia te transporteren. Daarvan werd een groot fort gebouwd, het ‘Kasteel Batavia’. In maart 1620 vertrok de Bergerboot in een vloot van zeven schepen naar de Molukken. Hein Rol bleef daar als koopman achter, wat Bontekoe erg jammer vond, want ze waren na hun gezamenlijke ontberingen goede vrienden geworden. Na een tocht van ruim zeven maanden was de Bergerboot terug voor Batavia. Weer bleef het schip daar twee maanden in de buurt om stenen te verschepen.
Terwijl de schipbreukelingen op een klein eilandje water en voedsel verzamelden, beklom Bontekoe een hoge berg. Knielend bad hij tot God en vroeg om kracht en wijsheid, om zijn volk veilig naar Straat Sunda te brengen. Toen hij opstond, weken de wolken uiteen en lag Straat Sunda voor hem open. De volgende dag bereikte de boot een Nederlandse vloot onder commando van Frederik de Houtman. Prent uit het Journaal van Bontekoe, 1646.
Vrij onverwacht kreeg Bontekoe op 5 december 1620 een nieuw schip onder zijn commando. De Groningen was met een ruziënde scheepsleiding uit het vaderland gekomen en om de zaak te onderzoeken werden de koopman en de schipper van boord gehaald. Bontekoe was blij met dit mooie nieuwe schip. Omdat het net aankwam, had het nog allerlei proviand die op de Bergerboot allang op was en die een welkome afwisseling vormde na het eentonige rantsoen van rijst, vis en kip. De Groningen was bestemd voor de vaart binnen Azië; de voc had permanent ruim twintig schepen in de archipel die de vestigingen bevoorraadden, specerijen ophaalden en naar Batavia brachten. De eerste twee ‘intra-aziatische’ reizen van de Groningen gingen naar Jambi op de oost- | |
| |
kust van Sumatra om peper te halen. In november 1621 arriveerde Bontekoe weer voor Batavia. Coen had inmiddels het plan opgevat om een grote vloot naar de Chinese kust te sturen en de Groningen zou van die vloot deel uitmaken. In afwachting van het vertrek kruiste het schip wat door de Javazee en Straat Sunda, en haalde stenen voor het fort Batavia. Bontekoe was nu drie jaar in dienst van de voc en zijn contract liep af. Hij besloot nog niet naar huis terug te keren, maar tekende voor twee jaar bij, voor een gage van honderd gulden per maand.
Lijst van schepen in Azië, 1620. De voc noteerde geregeld hoeveel schepen zij in Azië bezat, en waar die schepen zich bevonden. Zo gedetailleerd als in dit overzicht gebeurde dat echter niet vaak. Bontekoe's toenmalige schip, de Bergerboot, wordt als zevende schip op deze lijst vermeld, met daarachter cijfers over bemanning en proviand.
| |
Naar China
De Portugezen, gevestigd in de havenstad Macao, beheersten tot dan toe de Chinese zijdehandel. Om die in eigen handen te krijgen, koos Coen recht-door-zee voor een aanvalsstrategie. Macao overmeesteren was het eerste doel van de expeditie. Een nog te bouwen fort op de Pescadores, de eilanden tussen China en het huidige Taiwan, moest het strategische punt worden om de handel tussen China, Japan en de Filippijnen onder controle te krijgen.
Onder commando van opperkoopman Cornelis Reijersz vertrokken op 10 april 1622 twaalf schepen naar de Chinese kust. De Groningen was in hiërarchie het tweede schip in de vloot, met een bemanning van 192 koppen. Op 24 juni begonnen drie schepen, waaronder de Groningen, een schijnaanval op het Portugese fort Sao Francisco bij Macao. Door de Portugezen bezig te houden, konden de Nederlandse troepen die op de andere schepen zaten, iets verderop aan land gaan. Het strand waar de landing zou worden uitgevoerd, werd door slechts 150 man verdedigd; voor de 600 Nederlandse soldaten geen partij. Ze
| |
| |
Bontekoe maakte binnen Azië vier reizen. Tweemaal ging hij naar Jambi op Sumatra. Eénmaal voer hij naar de specerij-eilanden in het oosten van de archipel. Zijn langste en belangrijkste reis ging naar de Chinese kust.
| |
| |
veroverden het strand en trokken met drie lichte kanonnen landinwaarts. Alles leek volgens plan te verlopen, maar toen ze juist binnen het bereik van het grote kanon van de citadel kwamen, trof een schot precies de Nederlandse buskruitvoorraad. Een enorme explosie was het gevolg. Terwijl de officieren nog twijfelden over doorgaan met de strijd of de aftocht blazen, kwamen de verdedigingstroepen van de stad hen al tegemoet.
Ze hadden in de gaten dat de aanval van de Groningen een afleidingsmanoeuvre was. Tot in het water werden de vluchtende voc-soldaten achternagezeten. De Portugese overwinning was compleet.
Nu de directe aanval op Macao was mislukt, bleven de Nederlandse schepen voortdurend langs de Chinese kust kruisen. In de hoop de Chinese handel te ontwrichten werden zoveel mogelijk Chinese schepen aangevallen. De honderden Chinese krijgsgevangenen werden ingezet bij de bouw van het fort op de Pescadores. Hoewel de Nederlanders ervan overtuigd waren dat de Chinezen zich uiteindelijk wel gewonnen zouden geven, en dat daarna een vredige, vriendschappelijke handel kon ontstaan, raakten de Chinezen er juist steeds vaster van overtuigd dat alle Nederlanders woeste piraten waren. Zij beschouwden de Pescadores als hun eigen grondgebied en maakten zich op voor de verdediging ervan. In 1624 moesten de Nederlanders daarom hun fort in aanbouw alweer verlaten en vestigden zij zich op Taiwan.
| |
Thuisreis per Hollandia
Na vier jaar op de intra-aziatische vaart, hield Bontekoe het voor gezien. Zijn tweede contract liep af en hij gaf te kennen zo snel mogelijk naar
Gezicht op de Portugese stad Macao op de kust van China. Vanuit het hoger gelegen fort wisten de Portugezen de Nederlandse aanval in 1622 met succes af te weren.
Prent uit Begin ende Voortgangh, 1645.
| |
| |
De Hollandia was één van de drie retourschepen die de ‘oogst’ van een heel jaar handeldrijven naar Nederland moesten verschepen. Het schip vervoerde een kapitaal aan handelswaar. De bevrachtingslijst is bewaard gebleven in het voc-archief.
| |
| |
Het schip Gouda (rechts) zonk tijdens de orkaan die de retourvloot in maart 1625 trof. Bontekoe's schip Hollandia (midden) en de Middelburg zeilden zwaar gehavend door. Prent uit het Journaal van Bontekoe, 1646.
| |
| |
Bontekoe liet op Madagascar de schade aan het schip snel herstellen. Van een grote rechte boom liet hij een mast maken en van ankerkabels een compleet nieuw want. Prent uit het Journaal van Bontekoe, 1646.
| |
| |
het vaderland terug te willen keren. Cornelis Reijersz beschouwde het vertrek van Bontekoe als een groot verlies. De vriendelijke doch vastberaden wijze waarop Bontekoe zijn bemanning leidde, had indruk gemaakt. Reijersz' overredingskracht was niet groot genoeg, en zelfs een verhoging van zijn gage kon Bontekoe niet verleiden om nog een paar jaar bij te tekenen. Op de tocht van de Pescadores naar Batavia kreeg Bontekoe het opperbevel over het schip Goede Hoop. Voor een schipper in dienst van de voc was dat uitzonderlijk; deze keer moest de koopman de schipper gehoorzamen, in plaats van andersom. Toen Bontekoe in april 1624 in Batavia arriveerde, was de retourvloot van dat jaar al naar Nederland vertrokken. Hij bracht daarom nog bijna een jaar door, varend voor de Javaanse kust, voordat hij als schipper werd aangesteld op de Hollandia.
Op 28 januari 1625 vertrokken de schepen Gouda, Middelburg en Hollandia van de rede van Batavia. Cornelis Reijersz voerde het commando over Bontekoe's schip dat een lading van peper, nootmuskaat en porselein vervoerde. Kort na het vertrek raakten de schepen in een tropische orkaan, zoals die op de Indische Oceaan veel voorkomen. De Gouda verging met man en muis; de Middelburg en de Hollandia raakten allebei zwaar beschadigd. De Hollandia wist Madagascar te bereiken, waar Bontekoe in de Sint Luciabaai met grote voortvarendheid en improvisatietalent een lijnbaan en een mastenmakerij opzette. In twee weken was het schip opgeknapt en kon de thuisreis worden voortgezet. Twee opvarenden deserteerden; Bontekoe veronderstelde dat zij door Madagassische vrouwen verleid waren. Ook Cornelis Reijersz bleef achter, begraven onder een ‘lustigen groenen boom’. Hij was op 21 april overleden.
De Hollandia passeerde Kaap de Goede Hoop zonder de Tafelbaai binnen te lopen. In plaats daarvan zeilde Bontekoe door naar het eiland Sint Helena om de voorraden aan te vullen. Een Portugees schip dat daar lag, verhinderde de Nederlanders om aan land te gaan. Daardoor was Bontekoe genoodzaakt door te varen. Uiteindelijk ging de Hollandia op 13 oktober bij de Zuidierse haven Kinsale voor anker. De bewindhebbers in Nederland zagen liever dat schepen op de thuisreis geen Engelse of Ierse kustplaatsen aandeden, want dat werkte smokkel in de hand. De bemanning verlangde na zoveel maanden op zee echter naar vaste grond onder de voeten.
Bontekoe had grote moeite zijn mannen weer aan boord te krijgen en moest tenslotte de schout van de stad inschakelen. Die liet de waarden en waardinnen, bij wie de Nederlanders steeds hogere drinkschulden maakten, weten dat de schipper niet meer dan zeven shilling van iedere rekening zou betalen. Dat hielp: binnen de kortste keren stonden alle bemanningsleden op straat, en hadden ze alleen nog hun schip om naartoe te gaan. Een paar mannen bleven in Ierland achter. Zij hadden er een vrouw gevonden en waren snel getrouwd.
Met een enigszins geslonken bemanning, maar met bijna alle ingescheepte lading nog aan boord, arriveerde de Hollandia op 16 november 1625 op de Vlissingse rede. Daar nam Bontekoe ontslag uit voc-dienst en keerde hij terug naar Hoorn. Later bleek dat ook de Middelburg gezonken was, na een gevecht tegen de Portugezen bij Sint Helena.
| |
Handelaar in Hoorn
Aan zijn Oost-Indische reis hield Bontekoe een flink kapitaal over: hij was bijna zeven jaar in dienst geweest en had eerst vijfenzeventig en later
| |
| |
Na de dood van Bontekoe in 1657 maakte een notaris een inventaris van zijn bezittingen. Het derde voorwerp op de eerste pagina is ‘een Oostindies parlemoers koffertje’.
| |
| |
Willem IJsbrantsz Bontekoe ‘jongeheer’ en Eeltje Bruijnes ‘jongedochter’ traden op 1 maart 1626 in het huwelijk.
honderd gulden per maand verdiend. Over de periode dat hij geen schip had, tussen de explosie van de Nieuw Hoorn en de aanstelling op de Bergerboot, had hij geen recht op uitbetaling. Voor werknemers van de voc was het schip waarop zij voeren het onderpand voor hun gage. Verloren zij hun schip, dan kregen ze vanaf dat moment ook niets uitbetaald. In Azië waren de kosten voor het levensonderhoud voor rekening van de voc, dus noodzaak om geld uit te geven was er in principe niet. Als Bontekoe zuinig geleefd heeft, kan hij wel zes- tot zevenduizend gulden aan zijn reis overgehouden hebben. Zoals iedere voc-dienaar zal hij in Azië zijn scheepskist hebben gevuld met produkten en rariteiten om in Nederland te verkopen of om zijn eigen huis mee te sieren. Goederen die de voc zelf verhandelde, zoals peper of nootmuskaat, mochten de werknemers niet meenemen, maar aan Indische gebruiksvoorwerpen, mooie schelpen, opgezette of zelfs levende dieren kon ook veel verdiend worden.
Na zijn dood in 1657 werd een boedelinventaris van Bontekoe's huis gemaakt. Tussen de tafels en stoelen, linnengoed en kleding, spiegels en schilderijen, werd ook een servies van ‘Oostindieswerck’ aangetroffen en een aantal Oostindische doosjes en kistjes met sieraden en snuisterijen. Wellicht waren het souvenirs van zijn jaren in Azië.
Een ander aandenken aan zijn avontuurlijke reis was het journaal dat Bontekoe had geschreven. De verslagen van de reis naar China en van de thuisreis kwamen waarschijnlijk sterk overeen met de scheepsjournalen die hij als schipper had moeten bijhouden. De heenreis en de explosie kon hij alleen achteraf beschrijven, want alle papieren waren bij de schipbreuk verloren gegaan.
Waarschijnlijk circuleerden er een paar afschriften van het journaal onder Bontekoe's vrienden en collega's.
In het voc-archief in Den Haag berust tegenwoordig een afschrift van de verslagen van de reis naar China, en een deel van de thuisreis. Dat afschrift werd in de zeventiende eeuw vervaardigd, maar niet door Bontekoe zelf en waarschijnlijk evenmin door een voc-klerk. De zware, bewerkte lederen band waarin de verslagen gebonden zijn, is voor een voc-stuk zo ongebruikelijk - evenals de vele blanco pagina's die meegebonden zijn en het zeevaartkundige tractaat dat er ook in is opgenomen - dat het aannemelijker lijkt dat dit stuk pas later uit iemands privébezit aan het voc-archief werd toegevoegd. Uitgever Jan Jansz Deutel kreeg rond 1645 een ander afschrift onder ogen, waarin ook de heenreis was beschreven. Nog maar een paar maanden thuis, trouwde Bontekoe op 1 maart 1626 met Eeltje Bruijns. Ondanks zijn gevorderde leeftijd - Bontekoe was
| |
| |
Bontekoe was mede-eigenaar van een stuk buitendijks grasland, de ‘Kleine Uiterdijk’. Deze kaart dateert van 1638.
bijna veertig jaar oud - was het zijn eerste huwelijk. Zijn bruid, die ook voor het eerst in het huwelijk trad, was evenmin erg jong: 36 jaar. Hun verbintenis bleef kinderloos.
Met zijn kapitaal kon Bontekoe het zich veroorloven aan de wal te blijven en zich als schipper in ruste met de handel bezig te gaan houden.
Waarschijnlijk deed hij snel een aantal investeringen. Van het schip Bontekoe - dat vast een ander schip was dan de Bontekoe die in 1617 door de Algerijnen was gekaapt - kocht hij de helft van de aandelen. Verder werd hij mede-eigenaar van de ‘Kleine Uiterdijk’, een groot stuk buitendijks grasland, en bezat hij een aantal huizen. Bontekoe trad geregeld op als bevrachter van schepen en verder hield hij zich voornamelijk bezig met de houthandel. Bij de verbouwing van de remonstranse kerk werd het hout door hem geleverd. Als goed lid van de remonstrantse gemeente deed hij voor die verbouwing een royale donatie van 350 gulden en leende hij bovendien 700 gulden aan de kerk. Met een rente van vijf procent op die lening en een extra omzet van 450 gulden in verband met het geleverde hout, zal hij er niet al teveel op achteruit zijn gegaan. Bontekoe was ‘handig’ met geld, dat blijkt ook uit vele notariële- en andere akten uit het Hoornse gemeente-archief. Hij maakte geen haast met betalen van schulden, maar was er snel bij als hij iets te vorderen had. Zo wendde hij zich niet lang na zijn thuiskomst tot de bewindhebbers van de voc, met een verzoek om compensatie in verband met de gederfde gage na de explosie van de Nieuw Hoorn. De Heren XVII vonden Bontekoe's vraag terecht, vooral omdat hij werkelijk alles had geprobeerd om het schip te redden. Zij keerden in 1627 een bedrag van 300 gulden uit. Tot de hoogste kringen zou Bontekoe nooit gaan behoren, maar hij werd in Hoorn zeker een gezien burger. Hij werd ouderling van de remonstrantse
| |
| |
kerk en bekleedde in 1638 de functie van ‘Directeur van de Noordzee’. Die organisatie was enige jaren daarvoor in het leven geroepen om Nederlandse koopvaarders in de Noordzee met een konvooidienst bescherming te bieden tegen Duinkerker kapers.
Willem IJsbrantsz Bontekoe overleed in maart 1657, bijna zeventig jaar oud. Hij had tien jaar lang het succes van het Journaal mee mogen maken. Zijn verhaal was zo bekend, dat de anonieme dichter van zijn grafschrift er vanzelfsprekend naar verwees:
zoon van Ysbrant Bontekoe,
Die met zijn Schip eens sprong
Nu leyd het lijf in 't graf:
zijn ziel vloog van der aard
Ten derde (hoogste) hemel,
door een tweede hemelvaart.
Dat hij, gewone schipper uit Hoorn, drieënhalve eeuw later nog steeds een beroemdheid zou zijn, heeft hij nooit kunnen bevroeden.
Dit huis aan de Veermanskade 15 te Hoorn draagt in de gevel een steen met een zwartbonte koe. Het huis was waarschijnlijk eigendom van Willem IJsbrantsz en kwam na zijn dood in het bezit van de kinderen van Bontekoe's zwager Pieter Bruijnesz.
|
|