was het eerst weer thuis. Met een schip minder, en nauwelijks genoeg peper om de kosten te dekken, was de reis toch redelijk succesvol te noemen.
Vooral toen drie maanden later bleek dat de zoektocht naar een route via de noordpool in het ijs bij Nova Zembla was gestrand.
De terugkeer van beide expedities luidde een nieuw tijdperk in, niet alleen voor de specerijen-handel, maar ook voor een nieuw genre op de boekenmarkt. In 1597 verscheen de beschrijving van de ‘Eerste Schipvaart’ in druk, in 1598 gevolgd door het verslag van de drie expedities naar het noorden en de overwintering op Nova Zembla.
De Amsterdamse boekverkoper en uitgever Cornelis Glaesz werd de belangrijkste uitgever van zulke reisteksten. Hij publiceerde niet alleen Nederlandse uitgaven, maar verzorgde ook vertalingen van Nederlandse reizen in het Frans en Latijn, en vertaalde belangwekkende Engelse reisverhalen in het Nederlands.
Een enkele tekst was onderhoudend geschreven, een andere sprong eruit omdat er spannende passages in voorkwamen. Over het algemeen waren het echter toch lange, langdradige verhalen. Wat maakte die verhalen dan zo enorm populair? In eerste instantie natuurlijk hun nieuwswaarde. Daarnaast waren ze voor thuisblijvers het tastbare bewijs van de grote Nederlandse ondernemingszin die nu zijn vruchten afwierp. Vreemde landen en volken die men nooit met eigen ogen zou aanschouwen leerde men liever kennen uit een beschrijving van een landgenoot, dan in een vertaling van één of ander buitenlands boek. In het eerste decennium, waarin iedere behouden thuiskomst uit den vreemde een overwinning was, maakte het niet uit of de verhalen ‘meer van hetzelfde’ leken te bieden.
Tot 1608 bleven er jaarlijks nieuwe verhalen verschijnen, maar daarna stagneerde de produktie. De Nederlanders hadden inmiddels zeventien vloten naar Oost-Indië gestuurd, en in 1602 de Verenigde Oostindische Compagnie opgericht. Ook de eerste Nederlandse reis om de wereld was voltooid. De twaalf reisverslagen die dat had opgeleverd, hadden bijna allemaal één of meer herdrukken beleefd, en de meeste waren ook vertaald. Nederland was nu voorzien van een stevige ‘reistekstencanon’ waarmee de lezers een poosje vooruit konden.
In 1617 kwam de Amsterdamse uitgever Michiel Colijn op het idee die beroemde, reisverhalen gebundeld uit te geven. Hij drukte er tien na en maakte voor de illustraties gebruik van de kopergravures die hij van de inmiddels overleden Cornelis Claesz had overgenomen. Net als alle reisverhalen die Claesz had uitgegeven, liet Colijn zijn bundel drukken op een langwerpig, liggend formaat (kwarto oblong) met de tekst in twee kolommen en met veel mooie, paginagrote kopergravures geïllustreerd.
De oude reisteksten werden nu en dan herdrukt, ook toen zich een nieuwe stroom teksten aankondigde. Dat was pas rond 1640 en in de tussentijd was het bijzonder rustig op de reistekstenmarkt.