Pianoteen was direct vertrokken. Zij kon niet blijven eten, zij kon geen oogenblik wachten, zei ze, want ze had een prachtig muziekstuk bedacht en ze was meteen weggesloft:
‘Rits - rits - rits - Boem - Toe - TELOE’.
Toen de anderen gegeten en gedronken hadden, vertelden ze den koning hun verhaal. Tweemaal moesten zij hem wakker schudden, maar tusschen zijn tukjes in vroegen ze hem of hij er iets op zou kunnen verzinnen om Diederik te vinden.
Gelukkig! Hij dacht dat het wel mogelijk zou zijn. Ze konden hun ooievaar uitsturen om te zoeken boven de zandvlakte - hier sloot de koning de oogen even voor een klein tukje - als tenminste de ooievaar vanochtend niet bezig was zuigelingen te bezorgen. En de koning sliep.
Dien ochtend had de ooievaar toevallig niets te doen en direct vertrok hij. Langzaam zweefde hij boven de zandvlakte en tuurde overal rond. ‘Niets te zien!’ Hij cirkelde rond en rond en tenslotte zag hij een diepe kuil waar steeds maar zand uit opstoof.
Vlak boven de kuil bleef hij even klapwiekend in de lucht zweven en daar zag hij een stoffigen viezen Diederik, bezweet en doodmoe, gravend en gravend.
‘Wat doe je daar?’, riep de ooievaar, die er om lachen moest, ‘wil je door de wereld heen graven?’
Maar Diederik hoorde hem niet en zag hem niet. Er zat zand in zijn ooren en zand in zijn oogen, er was zand in zijn mond, overal kleefde zand aan hem. Hij snoof en proestte en groef.
De ooievaar streek dus maar in de kuil neer en verschrikt en verbaasd keek Diederik op. Zoodra hij ophield te graven begon het zand zachtjes op hem af te rollen en de ooievaar, die het gevaar zag, zei: ‘Stap gauw in deze luier, voordat je onder het zand raakt’.
Diederik stapte vlug in de luier, die de ooievaar in zijn snavel hield en een oogenblik later zweefden ze boven de zandvlakte.
In een ommezien waren ze nu in het zuigelingenland, waar de anderen verlangend stonden uit te kijken.
‘Kijk’, riep Frietje, ‘de ooievaar draagt iets in zijn snavel’.
En ja, toen de ooievaar neergestreken was, stapte Diederik op hen toe. Maar zoo'n Diederik als ze nog nooit gezien hadden. Zijn kop leek een balletje zand, waaruit alleen zijn oogjes kwamen, zijn postbode-jasje was vol zand en daaromheen had hij een mooie witte luier met een veiligheidsspeld.
Ze konden er niets aan doen, maar ze moesten allemaal lachen.
‘O, Diederik’, gierde Bernard, ‘Diederik de aanvoerder, in een luier!’
De zuigelingen kwamen er omheen staan en toen de ooievaar nu vertelde hoe hij