XI
De anderen hadden niets gemerkt van Diederik's sprong en ook zijn roepen hoorden ze niet. Ze sliepen rustig in het zachte zand en ze hoorden ook niet een vreemd sleepend geluid dat langzaam naderbij kwam.
‘Rits, rits, rits’, het geluid kwam steeds naderbij. Toen zei het geluid opeens: ‘Boem!’ en als ze wakker waren geweest, zouden ze gehoord hebben, dat het Pianoteen was, die over muziek dacht. ‘Boem!, Boem!’
‘Rits, rits, rits’, zoo gingen de platte pootjes van Pianoteen over het zand, alsof ze met slofjes liep op een zacht kleed.
Pianoteen maakte haar avondwandeling en ze dacht na. Ze keek naar de sterren, omdat er toch ook niets anders was om naar te kijken en plof - liep ze tegen den achterkant van Bernard aan.
‘Boem!’, zei Pianoteen, ‘dit is een steen’ en ze pikte eens in Bernard.
‘Het is een steen van wol’, zei Pianoteen, ‘en dat kan niet’. Daarom pikte ze er nog eens in.
Van de eerste pik was Bernard klaar wakker geworden, en hij had op willen springen, maar hij zat vast en kon zich niet verroeren. Van den schrik vergat hij te blaffen. Maar van de tweede pik blafte hij wel.
‘Het is geen wollen steen’, zei Pianoteen, die nog steeds verbaasd tegen Bernard's achterkant stond te kijken, ‘het is een gedeelte van een hond, en dat kan heelemaal niet’. Ze slofte om Bernard heen en bleef verbaasd bij zijn kop staan. ‘Bernard’, vroeg ze een beetje streng, ‘waar is de rest van je?’
‘Wat bedoel je’, jammerde Bernard, ‘ik ben er heelemaal, vlak voor je’.
‘Neen’, zei Pianoteen, ‘je mag niet jokken, Bernard, je bent er maar half’.
‘Ik ben er heusch heelemaal, lieve Pianoteen!’
‘Foei’, zei Pianoteen bestraffend, ‘ik had nooit gedacht, dat je van onderen zoo kort was’.
‘De rest van me zit onder het zand’, kreunde Bernard, ‘en ik kan het er niet uit krijgen; ik zit vast’.
Elsje was door het blaffen en praten ook wakker geworden. Ze sprong verheugd op, blij dat er iemand was gekomen, die hen misschien kon helpen. In haar vreugde bonsde ze in het donker tegen Pianoteen aan.
‘Boem!’, zei Pianoteen, ‘weer een steen, maar die zit los’.
‘Lieve Pianoteen’, riep Elsje, ‘wat heerlijk, dat jij er bent. Kun jij ons helpen? Wij zijn verdwaald en nergens is een weg en het is donker en Bernard is weggezakt in het zand. Diederik zei, dat er een weg was en... waar is Diederik?’, vroeg ze ineens.
Ja, waar was Diederik. Kijken helpt niet in het donker en op roepen kregen ze geen antwoord. Daarom zei Pianoteen: ‘Hij slaapt natuurlijk. Ik zal hem wel eens wakker