en wat zouden de anderen van hem denken als hij nu zei, dat hij zich had vergist. Hij liep dus maar door.
Er waren nu geen boomen meer en geen struiken, alles om hen heen was kaal. Zoover je kon zien, zag je mul, zacht zand. Met iederen stap zakten ze diep in het zand weg, vooral Bernard, die het zwaarste was, kon heel moeilijk vooruit komen.
Zoo sukkelden ze achter elkaar voort, tot opeens Bernard hijgde: ‘Ik zak weg, help me eens gauw’.
Bernard's pooten waren heelemaal in 't zand gezakt en het leek net of hij rustig op zijn buik lag. Maar aan zijn angstige bruine oogen kon je wel zien, dat hij zich heelemaal niet rustig voelde.
Daar lag Bernard, en er was geen bewegen aan. Hij kon geen van zijn pooten uit het zand krijgen. Hoe meer hij probeerde, hoe meer hij wegzakte. De anderen stonden er hulpeloos om heen. Wat moesten ze doen? Ze probeerden Bernard eruit te hijschen, maar zoodra ze aan hem trokken, gingen ze zelf zakken in het rulle zand. Het ging niet.
Moe en verdrietig gaven ze hun pogingen maar op.
‘Wat nu?’, vroeg Frietje.
Ja, wat nu? Elsje stelde voor om eerst eens uit te rusten en ondertusschen te denken, en allemaal waren ze even blij met dat plan.
Ze gingen rond Bernard's kop zitten, zoodat hij ook mee kon praten en denken en zoo bleven ze stil zitten.
Veel te praten was er niet. Allemaal op hun beurt hadden ze gevraagd hoe Bernard zich voelde en eens tegen elkaar gezegd, dat ze zoo'n dorst hadden, en daarna wisten ze niets meer te verzinnen.
Langzaam aan werd het donker en de duisternis daalde over Frietje, Elsje, Diederik en de weggezonken Bernard.
Van de groote zandvlakte konden ze al niets meer zien, zelfs elkander zagen ze nog maar nauwelijks.
Frietje schoof tegen Bernard's hals aan en zuchtte. Bernard legde zijn kop op het zand en Diederik en Elsje gingen languit liggen.
Zoo sliepen ze allemaal treurig in.