‘Ik?’, fluisterde Diederik.
Brambeer knikte en Diederik keek zenuwachtig naar dat microfoon-doosje.
Toen moest hij echter ineens denken aan al dien tijd, dat hij bij het stopbord had gewacht en aan tante Saar en daarom zei hij ineens:
‘Ik ben Diederik en ik ben den weg kwijt. En de eekhoorn en het konijn en het hondje zijn ook den weg kwijt. Daarom wou ik zoo graag den weg weer vinden. Wil iemand mij helpen?’
Maar, wat Diederik en Brambeer niet wisten was, dat alle dieren nog sliepen van den vervelenden kook- en knipcursus van tante Saar en dus niemand iets had gehoord. Alleen het hondje en het konijn en de eekhoorn, die den weg kwijt waren, hadden hem gehoord, omdat ze niet konden slapen van verdriet.
Toen Diederik ophield, kwam Brambeer weer voor het kastje en vertelde wat er allemaal verder zou gebeuren aan de radio. Diederik keek naar hem, hoe hij dat allemaal durfde. Als hij er aan terugdacht, dat hij daar zelf had staan praten, begreep Diederik niet, dat hij één woord had durven zeggen.
Opeens ging de deur open en het hondje van dien ochtend sprong naar binnen. Achter hem aan kwam het konijn en met een jolige sprong kwam daarachter het kleine witte eekhoorntje.
‘O, Diederik’, riepen ze - ‘zullen we samen den weg zoeken?’
Diederik was te verwonderd om iets te zeggen.
Tante Saar kwam vol verbazing erbij staan, maar het hondje drong haar weg.
‘Ik...’, wilde tante Saar beginnen, die natuurlijk vond, dat ZIJ alles nu eens zou regelen. Maar niemand luisterde naar haar.
‘Diederik is onze aanvoerder!’ riepen de hond en het konijn en de eekhoorn.
Diederik knipte met zijn oogen.
‘Ik?’ vroeg hij zachtjes.
Niemand lette meer op tante Saar.
‘Kom mee’, zei het witte eekhoorntje. ‘Jij bent de aanvoerder’.
‘Ik?’, fluisterde Diederik, ‘ik de aanvoerder?’ en van schrik en plezier begon zijn donzig staartpuntje te trillen.