‘Ja’, zei Diederik.
‘Hoe kan iemand nou wachten op een bord dat er niet is?’, vroeg de eend.
Dat begreep Diederik nu ook niet meer zoo goed.
‘Je moest maar met mij mee gaan’, vervolgde de eend, ‘dan breng ik je naar de politie.’ En ze liep verder. Toen Diederik verschrikt bleef staan, draaide ze zich om en zei boos: ‘Kom, geen praatjes, meegaan!’
Daarom liep Diederik maar met haar mee.
‘Je kent me zeker wel’, zei de eend.
‘Neen - ja, mevrouw’, antwoordde Diederik angstig.
‘Neen - ja? Ken je Tante Saar niet van de radio?’
‘N' - ja’, jokte Diederik.
‘Van den Kook- en Knipcursus?’
‘Ja, Mevrouw’, zei Diederik zacht.
‘Ja, tante Saar’, zei de eend snibbig.
‘Ja... tante Saar’, zei Diederik.
‘Eerst moet ik naar de radio voor mijn knipcursus en dan ga je mee naar de politie’.
‘Ja’, zuchtte Diederik.
‘- tante Saar’, voegde de eend er aan toe.
‘Ja, tante Saar’, zei Diederik.
‘Het is jammer’, snauwde tante Saar, ‘dat we er al zijn. We zijn ondertusschen al zulke goede vriendjes geworden, nietwaar?’
‘Ja, tante Saar’, zei Diederik angstig.
Nauwelijks waren ze binnen in het groote gebouw, of tante Saar stapte kordaat op den microfoon toe en duwde een snoezig beertje, dat er voor stond te praten, met haar vleugel weg. Ze begon direct: