‘Jij hebt makkelijk praten zusje, je weet nog niet eens dat je kapitein je als deserteur aangemeld heeft.’
‘Die kapitein is ver weg, eer hij hier is ben ik al het land uit.’
Valentijn kijkt bedenkelijk, hij haast zich naar binnen en hoort daar dat hij de stad in mag. Broer en zus gaan naar de tuin waar hun vader werkt.
Vanaf de eerste etage van het kasteel kijkt Reinier hen na.
‘Spionnen en deserteurs,’ mompelt hij. ‘Daar moet ik iets aan doen.’ Hij haast zich naar de commandant van de soldaten om daar een arrestatiebevel te halen.
De ontmoeting van vader en zoon is hartelijk en ontroerend.
Vader praat weer heel normaal, hij herkent Valentijn en weet wat hij doet. Hij vraagt zelfs: ‘Heb je je examen al gehaald?’
‘Ik studeer in de praktijk,’ zegt Valentijn ontwijkend.
Samen lopen ze naar het huis van Jeremiah en Margaret Woodgate. Daar is het feest.
‘Zo zien we de terugkeer van de verloren vader, in plaats van de verloren zoon,’ lacht de predikant.
De vrolijke avond wordt verstoord door hevig gebons op de deur. Reinier staat daar met vier soldaten.
‘Ik heb een arrestatiebevel voor Nelis Nooten,’ zegt hij afgemeten. ‘Wil verdachte met mij meegaan.’
Men kijkt elkaar stomverbaasd aan. Nelis is krijtwit.
‘Vuile rotzak,’ schreeuwt ze. ‘Bemoei je met je eigen zaken, ik ga naar huis, ik ben geen deserteur, ik heb mijn vader gezocht.’
Vader komt naast Nelis staan.
‘En ze heeft hem gevonden ook, mijnheer Pietersen. Opdonderen, of je krijgt een pak slaag zoals je nog nooit gehad hebt.’
Reinier deinst achteruit, de soldaten komen naar voren en duwen Dirk Nooten de kamer uit.
Jeremiah Woodgate praat met Reinier, maar het helpt niets. Nelis moet mee.
De predikant schrijft een lange brief, die geeft hij Valentijn.
‘Laat dit lezen door de prins of door zijn secretaris, het zal voor je zusje een heleboel schelen.’