Zij doorzoeken alles, beroven de koning en zijn metgezellen en stoken dan een vuur in een metalen korf op het dek.
Sir Edward Hales klaagt over de rook, hij wordt door een van de vissers ruw uitgevloekt.
Deze grove behandeling, het lichamelijk geweld en de beroving zijn dingen die de koning nog nooit mee heeft gemaakt. Het is een nacht die hij nooit zal vergeten. Angstig en geschokt zit hij in een hoekje en wacht af wat er verder zal gebeuren.
De mannen vragen waarom Hales en de twee anderen Engeland willen verlaten. Sir Edward Hales hebben ze meteen herkend, de man is in de streek zeer gehaat, de beide anderen kennen ze niet.
Pas na uren wordt bekend dat die oude man de koning is.
De vissers schrikken, wat hebben ze nu gedaan? De ruwste kerel vloekt luid en wenst de koning naar de hel.
Het is nu helemaal donker, alleen de grillige vlammen in de vuurkorf verlichten het dek.
Koning Jacobus heeft iets van zijn waardigheid herwonnen.
‘Hoe heet u?’ vraagt hij de man die hem vervloekte.
‘Moon,’ zegt de man verbaasd. ‘Maar hoe ik heet dat gaat jou toch zeker geen donder aan!’
‘U zou Shimei moeten heten,’ zegt Jacobus waardig, ‘want Shimei vervloekte de Gezalfde des Heren.’
De man Moon vloekt luid en loopt weg.
‘De prins van Oranje gelijkt Herodes,’ zegt de koning ernstig. ‘Hij verjaagt mij, mijn vrouw en mijn zoon. Als Jozef moet ik vluchten uit het land waar Herodes mij vervolgt.’
‘Die vent is geschift,’ bromt Moon. ‘Wij brengen hem naar Faversham, daar weten ze wel wat ze met die ouwe Jozef moeten doen.’
Dat lijkt de mannen een goed idee, alleen zullen ze wel moeten wachten op hoog water om het haventje van Faversham te kunnen bereiken.
De nacht die koning Jacobus heel zijn leven nooit zou vergeten duurt lang, heel lang.
Aan de wal hebben ze er nog geen weet van wat daar op het water gebeurt.
Na een rustige nacht staat Nelis bij Isabel in de keuken. Ze pra-