reis in toom. Deze avond zal het hem niet meevallen dat kunststukje nog eens uit te halen.
Walter Harley spuwt in het vuur en schreeuwt: ‘En wat hebben we aan al die mooie woorden? Geen malle moer. Jongens, hij bedondert je waar je bij staat. Vorige week heeft hij nog een flinke buit binnengehaald door bij het kaarten zo'n imbeciele aristocraat te bedonderen. Hebben jullie daar één penny van gezien? Ik niet.’
De mannen mompelen verbaasd en ontevreden.
‘Kaartwinst is privé, dunkt me,’ verweert John zich.
‘Niks privé, dat zijn aristocratensmoesjes. Bij eerlijke jongens zoals wij zijn moet je met die fratsen niet aankomen. Wij delen alles wat we ophalen, waar of niet waar jongens?’
‘Ja, ja, zo is het, eerlijk delen,’ roepen de mannen.
‘De tijd van de half-zachte aanpak is voorbij,’ schreeuwt Walter. ‘Als ze ons te pakken krijgen zijn ze ook niet zo zachtzinnig, we hebben allemaal in ons leven goede kameraden verloren, ze zijn opgehangen of onthoofd, voor ons is nooit genade. Waarom zouden wij dan lief doen tegen de wereld die ons haat, tegen al die burgers met hun kisten vol geld, die ons naar het leven staan? We moeten werken zoals dat vandaag de dag gaat, snel en hard, geen genade. Ik heb veel te vaak gezien dat slachtoffers die gespaard waren later bij het proces als getuigen naar voren kwamen. Overlevenden zijn een gevaar. Daarom: bij elke overval buit binnenhalen, de beroofden afmaken en alles in brand steken, dat is mijn mening!’
In de groep mannen klinkt gemor, sommigen zijn het met Walter eens, anderen volgen liever John. Twee beginnen zelfs te vechten. Mannen naast hen halen de vechtenden uit elkaar.
‘Kijk, dat zal het normale beeld zijn als Walter zijn zin krijgt,’ zegt John. ‘Ruzie, vechtpartijen, moord en doodslag. De hele streek krijg je achter je aan, ze organiseren een klopjacht, er is al een leger in de buurt en binnen een maand hangen we allemaal aan de galg. Als je dat wilt moet je zeker doen wat Walter voorstelt.’
‘Zo is het,’ roepen de mannen. ‘John heeft gelijk.’
‘John kletst uit zijn nek,’ schreeuwt Walter. ‘Wij zijn allemaal goeie vaklui. Er is er in het hele graafschap niet een die zo goed sloten open kan breken als Peter hier, niemand kan zo goed met