| |
| |
| |
Deel II De reis
| |
| |
Naar Engeland!
Het is prachtig weer, nu kan het niet meer mislukken. Nelis vaart naar Engeland!
Zingend gaat ze aan haar werk in de benauwde ruimte onder in het schip. Daar is de stemming verder niet zo zonnig. De Franse kok en zijn Engelse hulp Simon hebben ruzie. De Fransman vindt dat hij de baas is en Simon heeft geen behoefte aan bevelen van die ‘opgeblazen kikker’.
‘Ik ben de enige die voor de prins kan koken,’ zegt monsieur Jean. ‘De prins moet het beste hebben.’
‘De prins vaart niet alleen,’ bromt Simon. ‘We moeten voor een paar honderd man eten klaar maken en die jongens lusten geen liflafjes, die moeten goed eten hebben, stevige stamppot, zoute vis, spek. Dat is kost voor werkende mensen.’
De Fransman walgt alleen al bij het horen noemen van zulke gerechten. ‘Ik heb getracht zulk voedsel klaar te maken en ik heb het zelfs aanzienlijk verbeterd, maar het enige wat ze doen is klagen en mopperen, het is affreus.’
Nelis lacht. ‘Misschien was het wel te lekker. Wat een boer niet kent dat vreet-ie niet en dat zal met matrozen en soldaten wel net zo zijn.’ Dan lost ze het probleem heel eenvoudig op: ‘We kunnen het werk verdelen. U maakt de maaltijden voor het achterdek en Simon en ik zorgen voor de mannen voor de mast.’
De Franse kok en de Engelse kanonnier kijken elkaar aan. Monsieur Jean is de eerste die begint te lachen.
‘Een uitstekend idee, een diplomatieke oplossing, de prins zelf zou het er mee eens zijn,’ zegt hij.
Simon bromt eerst nog wat. ‘Leuke oplossing, hoor,’ moppert hij. ‘Hij de leuke dingen en een gemakkelijk leventje en wij het werk.’
‘Laat die man maar aanmodderen met zijn floddermaaltijden,’ zegt Nelis, ‘wij koken voor echte mannen. We weten nu hoe dat moet.’ Simon lacht alweer. ‘Je hebt gelijk, laat die vent maar knoeien, wij doen het echte werk.’
| |
| |
Simon en Nelis staan er samen voor. Valentijn moet nu bij de scheepschirurgijn blijven, er is niemand om de kok en de koksmaat te helpen. Monsieur Jean werkt in een klein hoekje en stoort Simon zo weinig mogelijk. Bij het vuur staat Nelis. Ze roert in de grote pannen en laat de Franse kok genadig een plaatsje voor zijn pannetjes. Zij is de kleinste, maar zij is nu de belangrijkste.
‘Monsieur Jean! Moet uw soep niet van het vuur? Hij brandt aan. De prins lust geen aangebrande soep, hoor.’
‘Je stookt het vuur veel te hoog, jongen,’ zucht de Franse kok. Hij neemt de pan van het vuur en proeft de soep. Zijn gezicht klaart op. ‘Delicieux, heerlijk, zo moet een goede soep zijn.’
Nelis proeft ook en ze moet toegeven dat het erg lekker is. ‘Heel goed,’ zegt ze. ‘Maar dit is beter voor onze klanten.’ En ze roert stevig in een grote pan met gort. De doordringende stank van stokvis hindert haar niet meer, ze werkt en ze gaat naar Engeland.
Pas vele uren later merkt Nelis dat het schip helemaal niet opschiet. Ze komt na het werk aan dek en voelt de koude oostenwind. Het land is nog te zien, het is bijna donker. Op hun schip gaan drie lantaarns aan, op andere oorlogsschepen ziet ze twee lampen en bij de transportschepen hebben ze één lamp. Maar al die schepen dobberen maar zo'n beetje, een vervelend gevoel. Golven bonken tegen het achterschip en geven de Brielle elke keer een harde stoot. Nelis had dit beneden al gevoeld, maar toen wist ze niet waar het vandaan kwam en ze had het ook te druk om er op te letten.
‘Waarom varen we niet?’ vraagt ze aan een matroos.
‘Er moeten er nog een heleboel bij komen,’ zegt de man. ‘Kijk maar achter ons, er komen nog steeds schepen met volle zeilen achter ons aan. Dat duurt nog wel tot morgenochtend. Je hebt zo'n grote vloot niet in een paar uur op zee.’
Nelis begrijpt dat ze nog geduld moet hebben. Ze zijn wel op zee, maar de reis naar Engeland begint morgen pas.
Simon komt ook aan dek. Samen kijken ze naar al die schepen. Het is al helemaal donker, de zee is vol met lichtjes: honderden schepen dobberen zachtjes voor de wind weg. Weg van Holland, een heel landingsleger, met paarden, wapens, grote voorraden voedsel en duizenden mannen.
| |
| |
‘Er zijn net zoveel lichtjes op zee als sterren aan de hemel,’ zegt Simon. ‘Kom maatje, we gaan slapen, morgen is er weer een heleboel werk.’ Hij ziet de Franse kok bedrijvig langs lopen met flessen wijn en een afgedekte schaal. ‘Onze jongens hebben al gegegeten,’ spot Simon. ‘Die hebben hun buikje rond. Mijn maat en ik kunnen gaan slapen, maar daar achter is altijd nog wel iemand die een hapje van het een of ander lust.’
Monsieur Jean kijkt hem nijdig aan en loopt door. Simon gaat lachend naar beneden. Nelis rolt zo in haar kooi, dat is heel normaal op schepen. Je wast je alleen als het echt nodig is. Ondanks de stoten die door het schip gaan slaapt ze snel in. Ze droomt van Engeland, dat onbekende land waar haar vader is. Ze ziet hem op een rots, hij wuift en roept maar ze kan hem niet verstaan, er is teveel water tussen hen in.
Op vrijdag 12 november komt de hele vloot in beweging. Nelis ziet er niet veel van want ze is steeds hard aan het werk onderin het schip bij de kombuis. Als de ene maaltijd net op is, moeten ze alweer aan de volgende beginnen. Dat houdt nooit op.
Nelis merkt wel dat het rustig weer is, het schip beweegt heel normaal, ze is al helemaal gewend aan die regelmatige deining. Als je in de pan roert kun je dat lekker met het ritme van het schip mee doen. De geluiden zijn nu ook meer vertrouwd. Ook hier het geluid van pompen, het kraken van hout en als je boven komt het gieren van de wind in het want. De hele dag door is er het gebonk boven je hoofd van mannen die haastig op het dek boven de kombuis heen en weer lopen. Dat is allemaal al heel gewoon geworden.
Pas in de middag komt Nelis in de frisse lucht. Het is koud, maar daar heeft ze geen last van. Ze staat aan de reling en ziet dat de Brielle vooraan in de grote vloot vaart. De hele zee is vol schepen, zou er ooit zo'n grote vloot onderweg geweest zijn?
‘Zo broertje, hoe gaat het ermee?’ Valentijn slaat zijn arm om Nelis heen. Ze had nooit gedacht dat ze dat zo fijn zou vinden, maar ze laat het haar broer niet merken.
‘Druk,’ zegt ze. ‘We hebben veel werk. En jij?’
‘Ik ben iets aan het uitvinden,’ zegt Valentijn geheimzinnig. ‘Je weet dat de prins vaak verkouden is, hij hoest dan en heeft het benauwd. Ik maak nu een drank die hem helemaal beter zal maken.’
| |
| |
‘Kijk maar uit met je drankjes, straks gaat hij er nog dood van,’ spot Nelis.
‘Geen gevaar zus... eh, broertje, het is heel zuiver.’ Hij buigt zich naar Nelis over en fluistert: ‘het is bijna allemaal honing, wat werkzame kruiden er bij en je bent van je hoest af.’
Om hen heen wordt geroepen. De matrozen zien een schip met een Engelse vlag naderen. Op het achterdek komt de prins met een heel gevolg. Iedereen kijkt naar dat ene schip daar voor hen uit. De Engelse schipper vaart schuin voor de vloot langs en verdwijnt dan met volle zeilen richting Engeland.
‘Die gaat vertellen dat we er aan komen,’ zegt Valentijn.
Ze kijken over de zee tot het kleine scheepje niet meer te zien is. De grote vloot is al die tijd naar het noorden gevaren, maar met het veranderen van de wind wijzigt ook de koers: ze gaan naar het zuid-westen.
Pas tegen de avond beseft Nelis hoe belangrijk dat is. Ze zullen niet in Noord-Engeland landen, maar ergens op de zuidkust; dat is dus dichter bij haar vader.
Ze moet met monsieur Jean een uitgebreide maaltijd naar het achterdek brengen; dat is moeilijk op zo'n bewegend schip. Voorzichtig zet ze de schalen op de tafel waar de prins met een aantal deftige heren zit. Ze is blij dat ze bij Van Swaenswijck geleerd heeft dat handig en stil te doen. Dan hoort ze een wat oudere man zeggen: ‘In Londen zullen ze nu wel denken dat we op weg zijn naar het noorden.’
‘Inderdaad, mijnheer Huygens,’ zegt een zeeofficier lachend. ‘Zulke berichten gaan snel, dat is ons voordeel. Verrassing is een belangrijk wapen in elke oorlog.’
‘Heren, dit is geen oorlog, wij gaan alleen om de Engelse protestanten te helpen en om de wetten van het land te herstellen,’ zegt de prins vermanend. Hij krijgt een hoestbui en wendt zich af.
‘Valentijn moet maar gauw met die wonderdrank komen,’ denkt Nelis. Ze moet alweer weg. Net als bij Van Swaenswijck hoort ze maar af en toe iets bij haar werk.
Valentijn ziet al de volgende dag kans zijn drank aan de prins aan te bieden. Hij heeft er niet meteen succes mee. Hij mag het flesje
| |
| |
neerzetten, maar de prins drinkt er niet van. De jonge chirurgijn kan weggaan, teleurgesteld.
Het is zaterdag 13 november, een mooie dag. Met een stevige wind achter vaart de hele vloot op het Nauw van Calais af.
Nelis en Valentijn zien elkaar aan dek. In de verte zijn de krijtrotsen van Dover al in zicht.
‘Vond hij het lekker?’ vraagt Nelis.
‘Hij heeft het niet eens geproefd, zelfs dankjewel kon er niet af,’ moppert Valentijn. ‘Die man zit daar maar zuur te kijken. Die krijgt nog last van zijn maag op die manier. Hij is veel te chagrijnig.’
‘Hij zal het straks wel innemen,’ troost Nelis haar broer. ‘En als het dan helpt word je wereldberoemd. Valentijn Nooten, lijfarts van prins Willem van Oranje!’
Valentijn gelooft het maar half.
Hun aandacht is verder bij het prachtige schouwspel hier op het water. De hoestende, humeurige prins vergeten ze. Er varen drie oorlogsschepen in de buurt van de Brielle, een vooruit, een aan stuurboord en aan bakboord ook een. Achter de Brielle volgt de hele transportvloot, omringd door oorlogsschepen die als honden bij de kudde waken.
Aan bakboord is de Franse kust, aan stuurboord de Engelse. Nelis ziet de Engelse kust heel duidelijk, de kant van Calais is wat vager. Er klinken saluutschoten. Dover zwijgt. Muzikanten blazen op trompetten en fluiten, er is getrommel. De Brielle zeilt majesteitelijk verder. Meeuwen volgen het schip, Nelis kijkt vol bewondering naar zo'n vogel die moeiteloos door de lucht meezeilt met het oorlogsschip.
In Engeland weten ze nu dat het leger ergens in het zuiden zal landen, maar waar? Dat weet niemand. Ook op de schepen weten ze het niet. De landingsplaats is het geheim van de prins en van zijn naaste medewerkers. Het is ten dele ook het geheim van de wind, de vloot is afhankelijk van een gunstige wind.
Nelis moet weer aan het werk, ze ziet die dag niets meer van Engeland. Ze slaapt weer goed en merkt op zondagochtend 14 november dat op de hele vloot de zeilen gestreken zijn. Volgens de matrozen liggen ze in de buurt van het eiland Wight, maar in de lichte nevel ziet Nelis helemaal geen eiland.
| |
| |
Het is een bijzondere zondag. Iedereen weet dat de prins die dag jarig is, hij wordt achtendertig en op deze zelfde dag is hij ook nog elf jaar getrouwd. De prins is geliefd bij de matrozen en soldaten. Op alle schepen komt men bij de grote mast samen voor een eenvoudige zondagsdienst in de open lucht. Op de Brielle is een echte dominee. Hij houdt de preek; de mannen zingen traag, met zware stem, een psalm. Nelis is met een paar scheepsjongens een eindje de mast ingeklommen en kijkt nu van boven af op de mannen neer. Ze geniet van de mooie dag, het gezicht op al die schepen, de muziek, het zingen en juichen van de mannen. Het is een mooi feest, echt Hollands, plechtig, statig en toch hartelijk.
Na afloop van de dienst haast Nelis zich naar Simon. Ze moeten de mannen een extra ‘oorlam’, een glas jenever, geven ter ere van het feest.
In de middag worden op de hele vloot de zeilen gehesen. Ze varen verder - hoe lang nog? De bemanning verwacht de landing nog deze zelfde nacht of anders morgenochtend. Simon begrijpt dat hij nu iets moet doen. Hij komt met de Franse kok op het achterdek om er eten te brengen en als ze weggaan ziet hij de kapitein bij de reling staan. Hoewel dat heel ongebruikelijk is, spreekt Simon toch zijn kapitein aan.
‘Mag ik u iets vragen, kapitein?’
De kapitein kijkt verbaasd, maar knikt toch.
‘Ik was al eerder kok bij u en toen was u niet tevreden over mij. Er is een andere kok gekomen.’
‘Ik hoor nu geen klachten,’ zegt de kapitein kortaf.
‘Ik heb wel iets geleerd, maar echt goed wordt het nooit. U kunt straks beter een andere kok kiezen. Bij de soldaten is er een die mijn plaats wil innemen en nu komt het toevallig zo uit dat ik van mijn vak kanonnier ben, dus nu wil ik u vragen... ik bedoel, het zou wel...’
‘Je wilt ruilen met die man,’ zegt de kapitein.
‘Ja, dat bedoel ik, als dat mogelijk is.’
‘Regel het maar met de bootsman; als hij die ander een goede kok vindt is het mij best.’ De kapitein wil zich afwenden, maar Simon is nog niet klaar.
‘Mag mijn neefje dan met me mee?’ vraagt hij. ‘Ik heb zijn moeder beloofd op hem te passen...’
| |
| |
De kapitein wordt ongeduldig. ‘Ik wacht wel af wat de bootsman rapporteert.’ Daarmee is het gesprek afgelopen.
Simon verlaat het hoge achterdek en begint meteen de overplaatsing verder te regelen. Nog voor de ochtend is de zaak rond. De soldaat die graag kok wil worden heeft zelf uit een van de jongens die bij het regiment horen al een koksmaat gekozen. De bootsman is blij dat er een andere kok komt, want hij heeft al op de eerste dag gezien dat Simon nooit een zeeman wordt.
Nelis begrijpt niet meteen wat het voordeel is van die overplaatsing. ‘Het gaat nu toch goed,’ zegt ze.
Simon stoot haar aan. ‘Het gaat prachtig, wij gaan naar de wal, jij en ik, kunnen we beter zoeken, niet meer op de zee, gewoon als een echt mens op het land!’
Het begint Nelis te dagen en even later is ze net zo enthousiast als Simon. Dan betrekt haar gezicht. ‘En Valentijn, moet die hier blijven?’ Ja, Valentijn, daar had Simon niet aan gedacht. Hoe moet hij dat oplossen?
Het blijkt eenvoudiger dan ze gedacht hadden. In de ochtend is het mistig rond de schepen. Ze dobberen zachtjes voor de wind en eigenlijk weet niemand precies waar de vloot is. Nelis en Simon zijn te opgewonden om te slapen. Ze hebben de nieuwe kok en zijn maat al de weg gewezen en nu is het veel minder druk. ‘Tot de landing helpen we je wel,’ heeft Simon grootmoedig aangeboden. Maar hij is nu het liefst aan dek, hij wil het land zien.
Ze turen in de mist en zien niets. Ineens duikt Valentijn uit het donker op. Hij lijkt heel blij. ‘Ik kom net van het achterdek,’ zegt hij. ‘Het werkt, hij wordt beter door mijn drank.’
Nelis omhelst haar broer spontaan. ‘Wat leuk voor je. Hoest de prins niet meer?’
‘Nee, ik werd vannacht naar achter geroepen en hij heeft me persoonlijk bedankt. Ik mag nu met de prins mee aan de wal. Ik ben ingedeeld bij zijn eigen lijfwacht, net als Henri.’
‘Dan gaan we allemaal aan de wal,’ juicht Nelis. Ze vertelt wat Simon gedaan heeft. Ze zijn alle drie blij.
Minder vreugde is er op het commandodek van de Brielle. Als de mist optrekt blijkt dat de hele vloot te ver doorgevaren is. Ze hadden kunnen landen in de Torbay en nu zijn ze al ver daar voorbij gedreven. Net op het moment dat dit op het hele schip bekend
| |
| |
wordt, verandert de wind. De schepen wenden hun koers en met een echte ‘protestantse wind’ vaart de enorme vloot terug naar de Torbay.
Valentijn wordt bij de prins geroepen. Hij heeft al een volle fles hoestdrank bij zich, maar daar gaat het nu niet om. De prins wil geschoren worden. Nooit eerder is Valentijn zo blij geweest dat hij zo vaak mannen heeft moeten scheren. Hij doet zijn werk snel en zonder de prins pijn te doen. Het is heel lastig, want er lopen steeds mensen in en uit en de prins blijft praten en bevelen geven. Toch krijgt Valentijn de weerbarstige baard eraf en de prins haast zich aan dek. Valentijn gaat mee. Hij houdt zich wat op de achtergrond, hij wil zo lang mogelijk hier blijven, want hier is veel meer te zien dan op het benedendek. Henri is er ook en Reinier van Swaenswijck staat in zijn mooiste pak bij de reling. Hij moet opzij, de prins kiest die plaats. Daar ziet Valentijn zijn zusje met een schaal eten naar boven komen. Simon komt achter haar aan.
Statig zeilen de schepen de wijde baai in. Nelis ziet de hoge rotskust. Ze weet al van Simon dat dit precies de plek is waar haar vader verdwenen is. Ze ziet de mensen op het land, kleine figuurtjes op die hoge rotswand. Zo stond haar vader daar ook toen hij voor het laatst gezien werd. Bijna laat ze de schaal van het dienblad glijden. Simon neemt het blad nog net op tijd over.
Dit is het beeld dat George Cary in zijn kijker ziet. De prins op het achterdek, met daarbij Nelis, Simon, Valentijn, de soldaat Henri en de hoveling Reinier.
Terwijl ver weg op de wal George Cary zich klaarmaakt om te paard het bericht van de landing naar Londen te brengen, glijden de schepen met tromgeroffel en muziek van trompetten en fluiten verder de baai in. Het klokgelui vermengt zich met de muziek die over het water aanwaait. Kanonschoten vormen het zware slagwerk: saluutschoten, geen oorlog. Boven alles de vlag met for liberty and protestant religion je maintiendrai. De landing bij Brixham kan beginnen.
Reinier zegt hardop: ‘Wat prachtig, we maken geschiedenis. Dit moet iedereen weten.’
Simon hoort hem, hij zegt: ‘Het is pas geschiedenis als je het
| |
| |
kan navertellen, mijnheer Van Swaenswijck. Een landing is gevaarlijk.’
‘We hebben de sterkste vloot en het beste leger,’ antwoordt Reinier verontwaardigd.
Simon glimlacht. ‘Toch is het pas geschiedenis als je het kan navertellen, voor een dode soldaat is er geen geschiedenis meer.’
Een hoge officier vaart met twaalf soldaten naar de wal. Hij seint naar de schepen dat alles veilig is. Dan gaat ook de prins van boord. Hij is moe, hij hoest weer erg. Hij kijkt somber en gespannen. Valentijn durft zijn wonderdrankje niet aan te bieden. Ze zijn dicht bij de kust voor anker gegaan.
Nelis ziet overal de vrolijk vlaggende schepen, er is nog steeds muziek. De mensen op de wal juichen, ze lopen zelfs het koude water in om te helpen. Een man draagt de prins op zijn rug naar de wal. Even later ziet Nelis de prins boven op de rots.
Simon komt bij haar. ‘Dáár moeten we wezen,’ zegt hij. ‘Pak je spullen maatje, we gaan naar de wal. Eindelijk weer thuis.’
Zonder spijt verlaat Nelis de muffe, sombere kombuis. Laat een ander daar maar werken - zij gaat naar de wal, vader zoeken.
|
|