ren tot bij Noord-Engeland afgedreven. Er gaat voedsel en vers water naar de schepen, dat verbetert de stemming.
Valentijn is op maandag terug. ‘Hoe is het met moeder?’ vraagt Nelis.
‘Ongerust, ze wil het liefst dat we vlug terugkomen... met z'n drieën.’
Nelis knikt en zegt: ‘Dat moet, dat zal gebeuren.’
Valentijn moet aan de wal blijven; hij komt op dinsdagavond met Henri de la Court naar de herberg van tante Anna. Als grote kerels komen ze binnen en gaan breeduit zitten. ‘We komen eens gezellig praten,’ zegt Valentijn.
‘Dat kan,’ zegt tante Anna. ‘Gezellig bezoek is altijd welkom.’
Henri lacht. ‘Zolang ik in Holland ben hoor ik steeds over gezelligheid. Dat vinden jullie het allerbelangrijkste.’
‘Gezelligheid is alles voor een Hollander,’ zegt Simon lachend. ‘Als het zou kunnen gingen ze hier zelfs gezellig dood.’
Er komt een goede fles wijn op tafel en het wordt inderdaad een gezellige avond met drie Hollanders, een Engelsman en de Franse jongen.
‘Je spreekt zo goed Nederlands, Henri, ben je al lang in ons land?’ vraagt tante Anna.
‘Wij zijn twee jaar geleden gevlucht. Ik zal het u vertellen, maar heel kort, want ik heb dit verhaal al zo vaak moeten doen.’
Tante Anna schenkt nog eens in en Henri begint.
‘Jullie weten dat in Frankrijk de protestanten al jaren vervolgd worden door de koning. Ze hebben op allerlei manieren geprobeerd ons rooms te maken. Al in mijn jeugd kregen wij telkens de kans ons geloof te verlaten en rooms te worden. Dat deden we natuurlijk niet. Toen bedachten ze wat anders. Ze stuurden soldaten, die moest je in huis nemen en die deden precies waar ze zin in hadden.
Wij woonden in Cloué, dicht bij Poitiers. We hebben in een paar jaar wel honderd van die kerels in huis gehad, de een nog onbeschofter dan de ander. Opeens was dat voorbij - wij waren al blij, maar het duurde niet lang of er kwamen weer andere maatregelen. Lang geleden waren aan ons, hugenoten, garanties gegeven voor onze vrijheid van godsdienst, dat is het edict van Nantes. Dat heeft de koning drie jaar geleden herroepen. Wij mochten het land niet meer uit; wie wilde vluchten moest dat in het geheim