haar leeftijd. Ze heeft haar lange, dikke rokken opgebonden om beter te kunnen werken, je kunt haar magere beentjes zien. Dat is helemaal niet netjes voor een dame maar Neeltje voelt zich geen dame, ze is een dienstmeid en dat zal ze haar hele leven blijven, tot ze trouwt en dan kan ze als huisvrouw precies hetzelfde werk doen, tot haar dood toe. Ze zucht en kijkt afgunstig naar een groepje jongens die op de gracht een ruw spelletje spelen. Als je een jongen bent hoef je niet in huis te werken zoals zij. O ja, straks moeten die jongens ook wel werken, maar nu zitten ze nog op school, ze doen precies waar ze zin in hebben en ze leren niks, net als Valentijn, die broer van haar.
Neeltje sloft met haar lege emmers naar binnen.
‘Wat ben je lang weggebleven,’ zegt Kaat. ‘Kwam je vriendje voorbij? Mooi gezicht, je loopt bijkans in je blote kont op straat. Je denkt zeker dat ze je zo vlugger zullen pakken.’
‘Kaat, houd je vuile praat voor je,’ vermaant oude Stijn. ‘Het kind weet daar nog niets van.’
‘Ik weet heel goed wat ze bedoelt, Stijn, ik ben geen klein kind meer,’ verweert Neeltje zich.
‘Je bent geen kind meer, maar je bent ook nog geen vrouw,’ plaagt Jans haar.
‘Dat komt vanzelf wel,’ zegt Neeltje strijdbaar. ‘Maar ik ga nooit achter de jongens aanlopen, zoals jij.’
‘Je lijkt zelf wel een jongen,’ zegt Kaat schamper.
‘Straks lopen de jongens wel achter jou aan,’ meent Jans.
De twee meiden staan groot en dreigend in de hal tegenover de kleine Neeltje. In hun drie, vier rokken zien ze er breed en geweldig uit. Vooral Kaat; haar scherpe gezicht straalt haat uit, haat tegen dat eigenwijze kind, haat tegen de hele wereld. Jans is vriendelijker, die plaagt alleen maar als ze met Kaat mee wil doen.
Vandaag wil Neeltje niet wijken voor die grote meiden. ‘Ze lopen alleen achter je aan als je het zelf uitlokt,’ zegt ze.
‘Moet je die wijsneus horen,’ roept Kaat verontwaardigd. ‘Drie turven hoog, die zal ons eens vertellen hoe de wereld in elkaar zit.’
‘Ja,’ zegt Neeltje, ‘als je op straat en op de markt zo met je kont loopt te draaien, dan komen ze wel achter je aan.’
De meiden zijn verontwaardigd. Kaat roept uit: ‘Hoor je dat Stijn, dat hoeven we toch zeker niet te pikken van dat brutale