nog. Hij staat met een schaal in zijn handen aan de kant. Aan de reling staat een lange jongen die wel op dat kleintje lijkt. George ziet ook een jonge soldaat en een heel deftig uitgedost heertje.
Wie zijn die jongens? denkt George Cary. Hoe komen ze op het schip van de prins van Oranje?
De vloot is nu helemaal te zien. Wat een schepen, zo'n grote vloot is er nog nooit in de Torbay te zien geweest. Er klinken kanonschoten, signalen van het ene schip naar het andere. Vanaf het schip van de prins vaart een sloep naar de wal.
Beneden in het huis verstomt het gezang, ze horen de kanonnen. Pater Perkins komt hijgend het dak op.
‘Zijn de Fransen er?’
George wijst naar de vlaggen. ‘Nee, het zijn de Hollanders.’
Verbijsterd kijkt de priester naar de onafzienbare massa schepen. ‘De Hollanders,’ mompelt hij. ‘We zijn verloren, dit is te erg, dit kan helemaal niet.’
Er komen meer mensen op de toren. Stilzwijgend zien ze de vloot van prins Willem iii naderen.
Ze horen de vrolijke muziek over het water, trommels, trompetten en het heldere geluid van fluiten. for liberty and protestant religion lezen ze op de vlag van de prins als ze door de kijker kijken; het is afgelopen met de katholieke dromen, de protestanten komen.
George neemt de kijker uit handen van zijn jongste broertje. Hij ziet weer de vier jongens, hij ziet de prins. Dit moet de koning weten, denkt hij.
‘Mag ik een paard, de koning moet dit weten,’ zegt hij tegen zijn grootmoeder.
Die kijkt bedenkelijk. ‘Op een paard helemaal naar Londen, dat is een reis van vele dagen. Wat zal je vader daar van denken?’
‘Zijn vader zal trots op hem zijn,’ zegt pater Perkins. ‘George is een goede ruiter, hij kan die reis volbrengen.’
Voor het eerst in zijn leven is George Cary zijn leermeester dankbaar.
Hij krijgt reisgeld, extra kleren en een goed paard. Binnen een uur is hij onderweg. Nog voor de eigenlijke landing is begonnen, galoppeert George Cary over de heuvels en door de diepe dalen naar het verre Londen.