zijn een paar koeien die lang melk geven, andere staan droog. Er zijn veel kalveren op komst, hun veestapel groeit weer. Het gaat goed op de boerderij van Auke en Klaske.
Op een avond zegt ze: ‘Auke, ik weet dat ik mijn vader en moeder terug zal zien. Oom Abe kijkt op alle slavenmarkten naar ze uit. Hij vindt ze, dat weet ik zeker. Ook mijn broertje komt vrij, ik weet het heel zeker.’
Auke omhelst haar en zegt: ‘Ik hoop dat je gelijk krijgt. Slavernij is het ergste dat een mens kan treffen. Vrijheid is veel waard. Voorlopig zal er wel altijd vrijheid en slavernij blijven bestaan. Dat kunnen wij niet helpen. Als de Noormannen weer komen, vluchten we met al onze kinderen het bos in.’
‘Al onze kinderen?’ zegt Klaske lachend. ‘Hoeveel had je er gedacht?’
‘Een stuk of tien,’ zegt Auke achteloos.
‘Weet je wel wat dat betekent?’
‘Ik denk het wel.’
‘Dat wordt dan Klaske's tiental volgens jou.’
‘Zoiets.’
Ze gaan slapen, er is morgen weer veel werk.
Het kind wordt begin juni geboren. Het is een gezonde jongen die ze Douwe noemen, naar de overleden grootvader.
Klaske is trots op haar zoon. Auke is blij dat alles goed gegaan is. Moeder ook. Ze vindt haar kinderen nog zo jong. Dan bedenkt ze dat ze zelf maar een jaar ouder was dan Klaske toen ze Auke kreeg. Je trouwt jong, je gaat jong dood, denkt ze. Zo is het leven. Nog dagelijks mist ze Douwe. Nu is er de kleine schreeuwer, die gretig drinkt bij zijn moeder.
Klaske lacht. ‘Dus nu nog negen, Auke?’
‘Zoiets,’ zegt de jonge boer. ‘Ik ga naar het land. De koeien moeten naar een ander weiland en ik wil de stier apart houden. Zijn tijd komt nog wel.’
Klaske lacht, mannen moeten altijd werken. Ze ziet Auke gaan, ze heeft de kleine Douwe dicht bij zich. Het leven is goed, alles