maar niemand luistert. De angst is weg, de wereld bestaat nog. Dit het laatste jaar? Niemand weet het.
In het huis geeft oom Abe de prachtige lap aan Klaske en zegt: ‘Dit is voor jullie huwelijk. Ik hoop dat je nog eens aan me denkt als je lekker warm in je bed ligt. Ik zwerf dan ergens in een ver land in de kou.’
Klaske omhelst hem en ook Auke bedankt hem voor het mooie cadeau. Hij weet wat zo'n lap waard is.
Tante Geeske lacht. ‘Zielig hoor, dat jij altijd maar moet zwerven door verre landen. Je was zeker liever het hele jaar thuis.’ Daar zegt oom Abe niets op, hij is graag op reis.
Op zondag gaan ze allemaal naar de stad. Vader, moeder, Ridsert, Auke en Klaske lopen naar de kerk. Het is er niet zo druk. De pastoor is opgelucht, diep in zijn hart was hij toch ook wel bang. Hij praat niet meer over de ondergang van de wereld, hij zegt alleen: ‘Ik ben blij dat we elkaar hier weer zien. De duivel is zijn staart kwijt, het boze gerucht was niet waar. Ik zal jullie vertellen hoe de duivel al eerder zijn staart kwijtraakte.’
In de kerk luisteren de mensen, een verhaaltje is altijd leuk. Zeker als het over de duivel gaat.
De pastoor heeft er ook zin in. Hij roept: ‘Er was eens een meisje dat elke nacht de duivel op bezoek kreeg. Dat verveelde haar en ze ging naar een wijze priester. Die gaf haar een mooi kruis en zei: “Houd dat voor de duivel, dan moet hij vluchten.” Het meisje deed dat in de nacht die volgde en de duivel vluchtte door het sleutelgat. Zijn staart stak nog de kamer in, het meisje sloeg er hard op met het kruis en de staart viel af. De duivel vluchtte zonder staart. Uit die staart groeide een plantje, de klimop. Dat is een plant die, net als de duivel, door alle kieren en gaten het huis binnendringt.’
De mensen lachen, dat kan nu weer. De dreiging is voorbij. Na de dienst praten vader en moeder met de pastoor. Auke en Klaske staan erbij. ‘Onze kinderen willen trouwen,’ zegt vader. ‘Ze zijn geen familie van elkaar, dus het kan wel.’
De pastoor knikt, hij weet dat Auke het meisje redde uit Ver-