hier in de zon, het is mooi weer. We zijn jong, we hebben genoeg te eten en we kunnen plannen maken.’
‘Plannen maken?’
‘Ja. Jij en ik, we moesten maar trouwen, denk ik. Jij bent een man, ik ben een vrouw, we houden van elkaar. Waarom trouwen we niet? Een goed idee.’
Klaske zoent hem. Een zoen zoals Auke nog nooit gehad heeft. Uren blijven ze in het bos, ze vergeten dat het tijd is om te gaan eten. Ze vergeten alles om zich heen, ze zijn er alleen voor elkaar. Het einde van de wereld is ver weg.
Als ze eindelijk terugkomen op de boerderij zegt moeder: ‘Waar waren jullie al die tijd? Bij oom Abe?’
Auke zegt ernstig: ‘Is vader in de buurt? Ik moet iets zeggen.’
Zijn vader komt erbij en dan zegt de jongen: ‘Vader, moeder, Klaske en ik willen trouwen. Zo gauw mogelijk.’
Even is het stil, dan zegt vader lachend: ‘Vandaag kan het niet meer, maar volgende week zal het wel lukken.’
Klaske juicht en omhelst hem. Moeder is nog wat geschrokken. Het is wel snel, ze had liever wat langer gewacht.
Vader ziet het en zegt: ‘Wij waren net zo jong, ben je dat vergeten?’
Dan lacht moeder ook. Ze omhelst Auke en Klaske en zegt: ‘Ik wens jullie een lang en gelukkig leven.’
Daarmee is de beslissing gevallen, de twee jonge mensen zullen trouwen. Klaske heeft weer gekregen wat ze hebben wou.
Die avond zitten ze samen op de rand van de terp, de zon gaat heel mooi onder. Vader en moeder laten ze maar, ze zijn bij het huis gebleven. Ze zien Auke en Klaske, dicht bij elkaar in het late zonlicht. ‘Daar zit mijn opvolger, Maaike,’ zegt vader zacht.
Moeder slaat haar arm om hem heen en zegt: ‘Je bent nog niet dood. Wij worden samen honderd.’
‘Deze winter heb ik gevoeld dat het zomaar afgelopen kan zijn. Dan maakt het je rustig als je weet dat de boerderij doorgaat. Ons bedrijf blijft en Auke is een goede boer.’
Op de rand van de terp praten Auke en Klaske niet. Zij zitten