ziekte. Er zijn al koeien doodgegaan, ze weten niet hoe dat komt. De dieren zijn ondervoed, maar vroeger gingen ze daar niet aan dood. Auke slacht zo'n dode koe, maar moeder durft het vlees niet te eten te geven. Auke moet haar wel gelijk geven, het ruikt heel vies. Zo worden de dode koeien in een put aan de rand van de terp gegooid.
Er is weer honger. Dan doet Auke iets wat hij met niemand vooraf bespreekt: hij slacht een gezonde koe. Pas als het gebeurd is, merkt moeder het. Ze is boos. Wat zal vader hiervan zeggen? Ze hebben nog nooit hun eigen vee geslacht.
‘We hebben eten nodig,’ zegt Auke rustig. ‘Dit is het enige dat we hebben, het beest was niet drachtig.’ Dat moet moeder toegeven, er groeide geen kalf in deze koe en het beest was al oud. Ze weet dat Auke een moeilijke beslissing genomen heeft, maar het slachten van de koe was nu echt nodig. Er is ziekte, er is gevaar, ze moeten eten.
Vader hoort het en zwijgt eerst, dan beginnen de verwijten. Was dat nu wel nodig? Konden ze niet op een andere manier aan eten komen? Je eigen vee slachten, dat doe je toch niet. Auke hoort het en zegt niets. Hij weet dat het goed was, het moest gebeuren, Klaske is het met hem eens en dat is zijn grootste steun in deze moeilijke maanden.
Auke kijkt in hun stal, er zijn veel open plekken. Toch moet er brood komen, dat is voor iedereen nodig. Hij staat naast een kleine koe, het beest is nog gezond. Het geeft geen melk en er is al jaren geen kalf bij dat dier geweest. Auke neemt die koe mee naar Staveren en probeert daar brood te krijgen en graan.
Er is in de stad ook gebrek aan alles. Een bakker kijkt begerig naar de kleine koe, vlees heeft hij wekenlang niet gegeten. Hij biedt Auke drie broden in ruil voor de koe. De jonge boer lacht daarom. ‘Drie broden? Tien wil ik er hebben en vier vaten graan. Goede gerst, geen rogge.’
De bakker wil dat niet doen. Auke loopt door en probeert het verderop. Er is te weinig voedsel in Staveren. Kopers kijken naar de koe, willen die graag hebben, maar de prijs is te hoog.