Ze varen. Het avontuur begint. Het is midden augustus, afhankelijk van de wind zal de reis ongeveer een week duren. In Engeland moeten ze nog een heel eind over een rivier varen, dat kost tijd.
Auke staat op het voorschip, de golven zijn hoog. Dit deel van de kogge gaat met elke golf omhoog en valt dan weer in het golfdal. Auke vindt dat wel leuk, je krijgt elke keer een raar gevoel in je maag, maar dat went wel. De zeewind is heerlijk, je wordt er blij van.
Voor de wind stuiven de vijf koggen langs eilanden en grote zandplaten. Daar liggen zeehonden, er zijn vissers op dit stuk zee. Het gaat snel, ze laten de eilanden achter zich en zijn op de Noordzee. Hier waait het nog harder. Auke gaat van zijn plekje op het voorschip weg en klimt langs een smal laddertje naar het middenschip.
Daar staan twee mannen boos tegenover elkaar. De een is een koopman, hij heet Jaring, de ander is zijn knecht, die heet Sjoerd. Auke wil er langslopen, maar ze versperren de weg. Hij gaat maar op een vaatje zout zitten.
‘Ik betaal jou niets meer dan afgesproken is,’ zegt de koopman. ‘Afspraak is afspraak.’
‘Daar had je acht jaar geleden aan moeten denken,’ zegt Sjoerd met een van woede verstikte stem. ‘Toen zou je op mijn dochter passen, en wat deed je? Je vluchtte en je liet dat meisje door de Noormannen vangen. Mijn vrouw was die week gestorven. Jij beloofde dat je op ons kind zou passen, nu is ze slavin.’
Koopman Jaring haalt zijn schouders op. ‘Dat heeft hier niets mee te maken, dat is lang geleden gebeurd. Ik heb je al zo vaak gezegd dat het me spijt dat het zo gegaan is. Dat kind zat goed verstopt, maar ze liep ineens weg. Ik kon haar niet meer redden, je weet hoe die Noormannen zijn.’
‘Dat verhaaltje vertel je altijd, ik geloof daar niets van,’ schreeuwt Sjoerd. ‘Mijn dochter deed altijd precies wat haar gezegd werd, ze is niet weggelopen, dat lieg je.’
De koopman draait zich om en loopt weg. Over zijn schouder