elkaars lichamen en Isabelle raakt Karl vaak aan.
‘Kunnen wij niet trouwen als jij twaalf wordt?’ vraagt ze zachtjes.
Trouwen? Karl heeft daar nooit echt over nagedacht. ‘Ben ik dan niet te jong?’ vraagt hij een beetje benauwd.
‘Ach, welnee,’ zegt Isabelle. ‘Je leert het vanzelf. Paarden en koeien krijgen toch ook nooit les en die maken elk jaar jongen. Dat kunnen wij ook.’
‘Wil je dan al meteen een kind?’
‘Nee, niet meteen, na een paar jaar. Intussen kunnen we aan elkaar wennen. Mijn ouders waren allebei dertien toen ze trouwden, het gaat echt wel.’
‘Ik word twaalf,’ zegt Karl.
‘Nou, dan doen wij het een jaar eerder.’
Moeder hoort wat de kinderen bespreken en ze knikt. ‘Dat is wijs van Isabelle, er zijn te veel mannen die naar je kijken. Je kunt maar beter getrouwd zijn.’
Zo beslissen de vrouwen dat Karl en Isabelle zullen trouwen zodra Karl twaalf jaar is. Als dat bekend wordt, maken de andere slaven zich vrolijk. ‘Ze zijn er vroeg bij,’ zeggen sommigen. ‘Ware liefde komt nooit te vroeg,’ zegt een wijze oude vrouw. ‘Ik was ook twaalf toen ik trouwde.’
Karl vertelt het nieuws aan zijn landheer. Die moet toestemming geven voor een huwelijk tussen slaven.
Habib glimlacht en zegt: ‘Dan heb ik toch een klein wonder veroorzaakt, het wonder van de ware liefde. Moge het jullie goed gaan. De zegen van Allah zal op je weg zijn.’ En hij gaat verder met allerlei wijsheden waarvan Karl nu weet dat ze uit een spreukenboek komen. ‘Ik zal jullie een echt bruiloftsmaal geven, dat beloof ik nu al. Wanneer word je twaalf?’
‘In de winter.’
‘Mooi, dan is er nog genoeg. We hadden een goede oogst, dus is er volop eten. Het is jammer dat jullie geen mohammedaan zijn, dan was het feest nog veel mooier. Nu moet je maar naar de