was doodmoe. Daar kwam gelukkig die gids. Hij liet me uitrusten en daarna zijn we hierheen gelopen. Ik wist dat jij hier zou zijn, daarom ben ik gekomen. Als jij er niet was geweest had ik het niet gedaan.’
Een lange kus sluit dit verhaal af.
Karl zegt: ‘We hebben het hier goed. Onze landheer zorgt goed voor iedereen, het is een aardige man. Mijn moeder heeft een aparte kruidentuin en ze maakt iedereen beter die ziek is. Behalve als ze doodgaan, natuurlijk.’
Isabelle lacht. ‘Gaan er veel dood?’
‘Och, dat valt wel mee. Als ze geloven in die drankjes worden ze beter, anders niet. Ze heeft Said beter gemaakt. Gelukkig maar. Want zijn zoon had hem vervangen en die was veel harder. Er is hier een slavenopstand geweest, dat kwam door die zoon. Dat vertel ik je later wel. Nu gaan we eerst naar moeder.’
‘Mag jij zomaar weg?’ vraagt Isabelle verbaasd.
‘Vandaag wel, jij bent er en dat is een reden om eerder te stoppen met het werk.’
Karl ruimt snel de rommel op die hij met zijn ganzeveer maakte en ziet dat het perkament helemaal besmeurd is. Dat moet hij schoonmaken en opnieuw gebruiken.
Hij vraagt voor alle zekerheid nog aan de landheer of hij weg mag. Dat kan vandaag.
Hand in hand gaan ze naar moeder. Die ziet hen binnenkomen, laat de draad vallen die ze aan het spinnen is en schreeuwt: ‘Isabelle!’
Een innige omhelzing volgt. Moeder huilt en Isabelle huilt. Karl voelt ook tranen, maar hij houdt zich in, een man huilt niet.
Dan vertelt Isabelle ook moeder hoe ze hier gekomen is.
‘Die man had geld bij zich?’ vraagt Karl.
‘Ja, hij betaalde voor me. Die boer heeft er nog aan verdiend.’
‘Dat moet geld geweest zijn van onze landheer,’ zegt moeder. ‘Echt iets voor hem om jou helemaal uit Luik te laten halen. Jullie passen goed bij elkaar, als Karl wat groter is kunnen jullie wel trouwen.’