Habib strijkt Karl over zijn blonde haar. ‘Ja, jongen, zo gaat dat in het leven van een slaaf. Je ontmoet de vrouw, het meisje van je leven, ze wordt verkocht en je ziet elkaar nooit terug. Maar goed, nu ben je hier en je zult hier moeten leven. Ik zal je Arabisch leren. Je bent een slimme jongen en je zult het goed doen als tolk bij Said. Kom elke middag hier; ik zal Said inlichten. Nu zal ik je mijn bibliotheek laten zien.’
De landheer staat op en gaat met Karl het huis in. Ze komen in een grote salon, waar de meest mooie stoffen op de grond liggen of aan de wand hangen. Habib loopt resoluut door naar een grote kamer ernaast en daar staan kasten vol boeken.
Karl heeft nog nooit zoiets gezien, hij zucht van bewondering.
Habib toont trots de boeken. De letters zijn vreemd.
Karl kan niet lezen, maar al zou hij het kunnen, dit zou te moeilijk voor hem zijn.
Habib lacht. ‘Jij zou in die boeken willen lezen?’
‘Ja,’ zegt Karl gretig. ‘Dat zou mooi zijn.’
‘Goed, dan leer ik je eerst Arabisch praten, daarna leer ik je lezen en schrijven. Vind je dat goed?’
Karl knikt, het is te mooi om waar te zijn.
‘Je komt elke middag na mijn middagslaapje bij me en ik leer je alles. Nu moet je weg, want ik wil nog iets schrijven. En denk eraan: Said is je baas, je moet precies doen wat hij je opdraagt. Over een paar weken ben je zijn tolk. Trek een blij gezicht en doe wat je wordt opgedragen, ook al is het smerig werk. Je wast je na het werk en je komt in je schone kleren naar mij toe. Afgesproken?’
Karl kan wel dansen, maar hij houdt zich in. Moeder heeft hem aangeraden beleefd te blijven en stil te zijn. Dat was een goede raad, want Habib hoort zichzelf graag praten.
Karl zegt nog: ‘Ik dank u, edele heer, voor de goede behandeling die wij hier krijgen. Moeder en ik zijn blij met het huisje dat we mogen bewonen.’
Landheer Habib glimlacht. ‘Said heeft je dat lege huisje gegeven? Heel goed, dan is dat weer bewoond door keurige mensen. Je ziet, wij behandelen slaven niet als vee, maar als mensen. Als er