Dan zegt de koopman: ‘Edele heer, zijn moeder is bij hem. Zij horen bij elkaar, koop haar ook.’ Hij noemt een laag bedrag.
De deftige heer lacht en zegt: ‘Laat moeder en zoon bij elkaar blijven, voor haar is op mijn landgoed ook wel werk.’
Hij zegt landgoed, niet boerderij. Karl leert meteen dat woord.
De heer loopt door en laat zijn helper de zaak afhandelen. Dat is een wat norse man, die zijn baas met enige achterdocht bekijkt. Wat is dat nu weer? Koop je een jongen en je neemt meteen de moeder erbij. Er is helemaal geen werk voor haar. Wat kan zo'n christenwijf nu? Niets, je moet ze alles leren. Wie weet dat beter dan hij, Said, belast met alle werk op het landgoed? Die baas van hem mag dan een grote geleerde zijn, van het beheer van een landgoed begrijpt hij niets. Dat was bij zijn vader beter, die wist wat er moest gebeuren. Deze man zit de hele dag met zijn neus in de boeken en snapt niet wat er nodig is om alles goed te laten werken.
Karl ziet aan het gezicht van de knecht dat hij het niet eens is met zijn baas. Gelukkig blijven moeder en hij nu bij elkaar, het kan op dat landgoed wel lang gaan duren. Ze zijn nog niet vrij, misschien blijft hij wel zijn hele leven slaaf.
‘Meelopen,’ snauwt Said. ‘En probeer niet weg te lopen, want dan sla ik je kop eraf.’
Hij praat alleen Arabisch, maar Karl begrijpt hem wel. Hij zegt tegen zijn moeder: ‘Mijnheer vraagt of wij hem maar willen volgen.’
Moeder lacht. ‘Dat klinkt heel wat vriendelijker dan zoals die man het zei.’
Karl lacht ook en zegt: ‘Ik heb het een beetje aangepast. Laten we maar meelopen, want het is geen gemakkelijke baas.’
Ze volgen Said, de stad uit. Het is een heel eind lopen. Dan zien ze een groot huis omringd met mooie bomen. ‘Het landgoed,’ zegt Said trots.
Het lijkt wel of hij de eigenaar is, denkt Karl. Dat is die mijnheer daar, hij ziet hun landheer op een paard aankomen. Het is