springt naar het het roer, keert het schip en laat het voor de stroom varen. Dat gevaar is geweken.
Karl stuurt, vader zit nog op de bodem van het bootje en moeder bewaakt Hrotberet.
‘We gaan terug naar Keulen,’ roept Karl. ‘Daar leveren we die schurk uit aan het gerecht en we verkopen zijn handelswaar. Dan hebben we geld voor een boerderij.’
Moeder knikt. Vader zit nog zwijgend op de planken van het schip. Ook hij knikt alleen maar, de klap is voor hem te groot geweest. De man die hij helemaal vertrouwde wilde hem en zijn gezin als slaaf verkopen. ‘Had Jutta toch gelijk,’ zegt hij zacht.
Dan wordt hij woedend. Hij loopt op de machteloze Hrotberet af en wil hem trappen.
Moeder verhindert dat. ‘Niet doen, Lambert, hij is weerloos. Het plan van Karl is goed, we gaan naar de rechter in Keulen en vertellen daar wat er gebeurd is.’
Hrotberet grijnst. Karl weet dat de vent nu denkt: dan vertel ik dat ik overvallen ben door mijn eigen passagiers.
Karl zegt: ‘Kom maar niet met een verhaal dat we je overvallen hebben. We hebben allemaal gezien hoe je vader boeide en we hebben allemaal gehoord dat je hem wilde verkopen als slaaf.’
‘Jullie zijn familie van elkaar,’ mompelt Hrotberet. ‘Zo'n rechter gelooft daar niets van.’
Vader wil nog steeds de koopman in de rivier gooien, maar moeder is daar tegen en het gebeurt niet.
Ze varen naar Keulen. Ze weten dat ze aan een groot gevaar ontsnapt zijn.
‘We kunnen met al dat geld ook wel terug naar Jutta,’ zegt de kleine Agnes. Daar had nog niemand aan gedacht: in Dorestad is ook een rechter. Dat is nog beter dan in Keulen.
Ze varen Keulen voorbij, ze laten die stad liggen, ze gaan terug naar Dorestad. Daar zal de verrader aan de rechter worden overgeleverd. In Dorestad zijn ze al een beetje bekend, ze kunnen terug naar Jutta, dan is iedereen gelukkig.