vluchtelingen zijn, verdreven door de Franken, en dat de vriendelijke vrouw Jutta hen behoedde voor nog een koude nacht. Ze heeft waarschijnlijk het leven van Agnes gered, weer een nacht in de kou had het kind niet overleefd.
Er is weer stevige pap en voor ieder een stuk brood. Vader zegt zacht: ‘We kunnen hiervoor niet betalen.’
Jutta begrijpt hem, ze lacht en zegt: ‘Dat hoeft ook niet, jullie kunnen bij mij wonen tot je werk gevonden hebt.’
Moeder omhelst Jutta, ze huilt. ‘Je hebt ons leven gered,’ snikt ze. ‘En dat van mijn lieve Agnes.’
Het kleine meisje is wakker geworden en eet alweer.
Karl kijkt eens rond buiten het hutje. Hij klimt op de dijk en kan heel ver kijken. In de verte ligt Dorestad, daar is veel beweging te zien. Schepen varen af en aan, er is drukte.
Op het land om de stad lopen koeien, dat is vertrouwder.
Hij kijkt vanaf het dijkje op het dak van de hut. Daar zou eigenlijk wat meer stro op moeten, dan wordt het weer dicht. Hij ziet vader en roept: ‘Kunnen wij dat dak niet maken?’
Vader vindt dat een goed idee.
Ze gaan meteen aan de slag. Op het erf heeft Jutta lange rietstengels liggen, daarmee maken ze de grootste gaten dicht en ze vlechten er dan stro tussendoor. Nog voor de avond zijn alle gaten in het dak verdwenen. ‘Morgen smeren we de wanden dicht,’ zegt vader.
Jutta is blij. Ze maakt lekker eten klaar, haar huisje wordt opgeknapt!
Die nacht ziet Karl de lucht niet meer door het dak heen. Het is een koude nacht. Gelukkig is er genoeg stro op de vloer, dat is warm als je het om je heen doet. Jutta heeft ook een paar dekens, maar die zijn dun, daar heb je weinig aan.
Het dichtsmeren van de wanden kost ook een dag en dan ziet het huisje van Jutta er weer mooi uit. Vader wil nog wel wat in de tuin werken, maar Karl gaat liever naar Dorestad.
Dat mag, hier kan alles. Hij loopt over de dijk naar de stad - om