handig het stro en de dekens, zodat Jan gemakkelijk lag.
De gewonde sliep vrijwel onmiddellijk in. De chirurgijn vertrok en liet Jan aan de goede zorgen van Anna over.
Mina zorgde voor extra voedsel in de eerstvolgende dagen.
Anna ruimde de hut op, maakte een apart bed voor haarzelf en liet de geit voortaan 's nachts bij de koe op de vlonder onder het zeildoek staan. De kookplaats werd iets meer een echte keuken met het huisraad dat Anna uit de boerderij had gered. Zij had steeds twee geladen pistolen bij de hand. Ze waagde zich de eerste dagen niet ver van de hut.
Jan bleef erg zwak. Hij hoestte veel. Tijdens de tochten naar de Wilgenhoeve in weer en wind had hij een lelijke kou opgelopen. De poes was steeds bij hem. Anna liet het beest maar begaan.
Het duurde vijf dagen voor Jan weer eens buiten kwam. Hij was mager geworden, maar hij lachte weer. De zon scheen. De slechte tijden waren vergeten. Lodewijk ging weer op de muizenjacht en Anna was iets minder waakzaam. Met Mina kon ze het nu erg goed vinden.
Sergeant Pauw liet zich niet meer zien.
De laatste week van juli gaf goed weer. Jan zat vaak in het rietnest met Lodewijk te genieten van het zonnetje. Zijn gezicht was weer aardig toonbaar, al hield hij een diep litteken op zijn voorhoofd. Anna deed de huishouding en Jan liet zich verzorgen. Het hoesten werd minder.
Op een ochtend pakte hij zelf het net en zei: ‘Ik ga vissen.’
Met de grote boot roeide hij het water op, blij alle vertrouwde plekjes te herkennen. Ver in de polder waren heel wat boerderijen ingestort. Het zware weer van de laatste tijd had hoge, alles vernietigende golven tegen de muren en daken opgejaagd. Wat nu nog stond, zou het nog wel even uithouden.
Het lukte niet erg met het vissen. Telkens als Jan het net ophaalde, was het leeg of er spartelden slechts een paar ondermaatse voorntjes in. Zoekend keek hij rond of er ergens op de watervlakte niet een plekje was waar hij wel eens meer succes had gehad. Hij tuurde over de in het zonlicht blikkerende golfjes naar hekken en boomgroepen waar hij ooit het net had uitgegooid.
Ver weg bij een boerderij, waarvan nog slechts een stukje dak boven water uitstak, wuifden de wilgen hun lange kruinen in de wind. Tussen