Toen sergeant Pauw met zijn mannen langs de dubbele Wierikke oprukte, hoorden ze bij Driebergen al het hevige schieten. Op het moment dat ze het gevechtsterrein naderden, begonnen de troepen van de graaf van Hoorn langzaam terrein te winnen. De Fransen zagen overal uit het polderland de versterkingen van het Staatse leger naderen en ze weken steeds sneller. Als herinnering staken ze alle huizen en boerderijen van de Hoenkopers, die hen te hulp hadden geroepen, in brand.
De dijkweg moesten diezelfde boeren toen doorgraven onder dreiging van Hollandse wapens. Er liepen weer meer huizen onder water. ‘Dat blust de brand,’ spotten de soldaten.
De Fransen trokken terug op Oudewater.
De Hollanders keerden terug in hun schansen bij Goejanverwellesluis. Tussen hen in rookten de puinhopen.
Na het korte gevecht op de dijk, ter hoogte van Hoenkoop, werd het weer rustig in de waterlinie.
Inmiddels reisden diplomaten heen en weer tussen Den Haag en Londen en tussen Den Haag en het kamp van koning Lodewijk.
De Fransen aarzelden in de gunstige weken rond de langste dag, de waterlinie aan te vallen. Ze hadden dit zeker met succes kunnen doen. Vooral in de weken voor 1 juli toen nog niet alles onder water stond. Het was niet duidelijk waar de Fransen op wachtten.
In ieder geval gebeurde er niets.
Het werd een stille zomer aan de linie.
Hier en daar een uitval, een plundertocht, een overval, daar bleef het bij. De tijd werkte in het voordeel van de Nederlanders en de Fransen schenen dit niet te zien,
In het noorden en oosten hielden de Munstersen flink huis. Ze plunderden er lustig op los, tot ze voor Groningen vast liepen.
Van al die gebeurtenissen in de grote wereld merkte Jan niets.
Hij leidde zijn eigen leven in zijn hut, in het rietnest, op het water. Het contact met de buitenwereld vormde Mina. Jan haalde uit de polder wat ze hebben wilde, al moest hij er soms lang naar zoeken. Zij zorgde er voor dat hij met rust gelaten werd en zij zorgde er voor dat hij brood en vlees