dagen is het betaaldag. Dan zijn wij hier nog niet weg. Wat dacht je daar van?’
‘Dan betalen de Hollanders ons maar,’ merkte David luchtig op.
Pieter Happert stond op, iets gebogener dan anders. Hij grijnsde vreugdeloos en zei bitter: ‘De Hollanders zullen gek zijn, die hebben al genoeg te betalen.’
Op dat moment kwam sergeant Pauw binnen.
Hij keek even verbaasd naar de druipende Simon, maar besteedde er verder geen aandacht aan.
‘Mannen,’ zei hij op opgewekte toon, ‘voorlopig hebben we ons nieuwe garnizoen gevonden. Hier zullen we een pracht stelling bouwen, waar we de Fransoos een warm welkom zullen bereiden. Voor de avond moeten we een vlonder boven het lage land tussen de weg en de wilgenvijver maken. Pieter Happert gaat met Simon en de tamboer putten graven voor de hoekpalen. Jan en David komen mee naar de schuur. De anderen slepen takken en balken aan.’
Hij draaide zich om en wilde weg gaan, maar in de deuropening stond Happert en versperde hem de doorgang. ‘Wie betaalt ons, sergeant?’ vroeg Happert dreigend.
Pauw voelde de vijandige stemming van de mannen. Uit het goedkeurend gemompel bleek dat de lange musketier de mening van velen weergaf. Pauw bedwong zijn woede. Hij moest die kerels eerst aan het werk zien te krijgen, dan konden ze morgen wel weer verder zien. Zelf wist hij ook niet wat hun te wachten stond. Er was sprake van herindeling van de troepen, dan zou de betaling ook geregeld kunnen worden. Nu was er geen tijd om al die dingen te bespreken. Bovendien waren die kerels toch te stom om iets te begrijpen.
‘Aan het werk, man,’ zei Pauw bars. ‘Het is nog lang geen betaaldag.’ Hij wilde doorlopen, maar Happert hield hem brutaalweg tegen.
‘Wij willen weten wie ons betaalt sergeant, anders doen we niets.’
Dit werd Pauw toch al te bar.
Driftig duwde hij de musketier opzij.
‘Je bent nu ruim tien jaar bij me, kromme,’ zei hij. ‘Ik dacht dat je me beter kende. Aan je werk, allemaal!’ Onwillig volgden de mannen het bevel op. Jan en David gingen naar de korporaal in de schuur, de meeste