iedereen op hem. Hij werd er zenuwachtig van.
‘Rustig richten,’ klonk de kalme stem van Happert.
‘Rustig richten, ja, vuur!’
Met beide ogen angstig wijdopen gesperd schoot Jan. Het schot ging hoog in de lucht. Tot uitbundige vreugde van de soldaten knapte een tak met een vogelnest af. Het nest viel met de jonge vogels naar beneden.
‘Mooi werk, stroper,’ riep Pauw hatelijk.
Hij was blij dat Jan nu tenminste de schijf gemist had.
De soldaten riepen en juichten door elkaar.
Jan hoorde het nauwelijks.
Hij hoorde niet dat Happert hem de beste schutter van de troep noemde. Hij keek langs de vrolijke David Scotte naar de plek waar de jonge vogels doodgevallen waren.
‘Dat wou ik niet,’ prevelde Jan. ‘Dat wou ik niet.’
Hij legde domweg zijn musket neer om de vogeltjes te gaan zoeken. ‘Croon kom terug,’ riep sergeant Pauw. Jan hoorde het niet.
Het nest was naast het dijkje terecht gekomen. Pauw riep nog eens. Jan hoorde alleen de storm in zijn oren. Lomp sjokte hij voort.
De sergeant liet de laatste schoten afvuren terwijl Jan nog in het veld was. Velen vonden dat erg onvoorzichtig, maar er gebeurde niets.
Het schieten was afgelopen.
Ze maakten zich klaar om terug te gaan naar de stad. Pauw wilde zich niet belachelijk maken door Jan achterna te lopen. Hij stuurde Happert er op af. De lange soldaat boog zich over Jan heen. ‘Meekomen, joh, vlug, anders zwaait er wat.’
Jan keek op met betraande ogen. Aan zijn voeten lag het verwoeste nest met vier dode lijsters, kale, onbeholpen beestjes.
‘Ik wou ze niet doodmaken, ik zag dat nest niet eens,’ zei hij verdrietig. Happert haalde de schouders op.
‘Wat geeft dat nou, er zijn lijsters genoeg. Je hebt goed geschoten. Kom nou maar mee.’
Met zijn grote handen groef Jan een kuiltje en daar legde hij de vogels in. Happert werd ongeduldig.
De sergeant stond te kijken.