‘Je wilt liever naar huis.’ Moeder Agnes weet ook geen oplossing.
Een onverwachte gebeurtenis brengt het idee waar Albert op wacht. Op een dag staat er een onbekende jonge man in het dorp. Een paar mensen herkennen hem: het is Pierre, de broer van Antoinette en Heloïse. Hij is gevlucht uit het Franse leger en komt na lange omzwervingen in Hautpoul.
Hij is klein, slank en veel donkerder dan zijn zusjes.
De eerste dagen is hij nog moe van de lange reis, hij krijgt een plaats in het huis van moeder Agnes. Dan beginnen de mensen te vragen hoe het met hem gegaan is de afgelopen jaren. Pierre Vital vertelt niet veel. Hij zegt nauwelijks meer dan: ‘Het was vervelend, we waren niet vrij.’ Wat hij echt meegemaakt heeft verzwijgt hij.
Albert ontmoet Pierre een paar keer, hij is niet bijzonder op hem gesteld. Ook de zusjes zijn na een paar weken niet meer zo blij. Hun broer is een stille, wat norse man, die niet vaak om hun grapjes lacht. Hij praat wel veel met moeder Agnes. Waar ze het al die tijd over hebben weten Antoinette en Heloïse niet.
Op een zaterdagavond krijgen ze het te horen. Albert is er ook bij. Ze hebben bij moeder Agnes en Pierre gegeten en na de maaltijd zegt Pierre ernstig: ‘Ik ben nu het hoofd van het gezin.’
De meisjes kijken hem aan met een gezicht alsof ze zeggen willen: ‘Nou en? Wat zou dat?’
‘Ik ben verantwoordelijk voor jullie.’ Hij spreekt nadrukkelijk alleen tot zijn zusjes, Albert hoort er niet bij.
‘Jullie hebben nog niets geleerd.’
‘O jawel hoor,’ roept Antoinette. ‘We kunnen toneelspelen, dansen en zingen.’
‘Dat bedoel ik,’ zegt Pierre een beetje boos. ‘Jullie kunnen alleen maar als kermisvolk op een toneel staan. Je moet iets goeds leren, dat is mijn verantwoordelijkheid.’
Moeder Agnes zegt vriendelijk: ‘Het is belangrijk dat jullie leren lezen en schrijven. Je moet ook nog alles leren wat een goede huisvrouw moet weten.’
De meisjes kijken een beetje sip. Dat zijn helemaal geen leuke dingen.
‘Pierre heeft vrienden in Narbonne,’ zegt moeder Agnes. ‘Dat is een zelfstandige stad aan de kust, waar de Fransen niet zoveel te