‘Nu moet moeder Agnes een eigen huis hebben,’ roept een van de mannen. Daar is iedereen het mee eens. Voorlopig gaan de meubels in een schuurtje, maar spoedig zal er een huis voor moeder Agnes komen.
Die avond vergaderen de mannen van het dorp. Ze zitten bij elkaar in een van de huisjes; er zijn geen vrouwen bij, alleen moeder Agnes mag horen wat er gezegd wordt. De andere vrouwen weten ook wel wat er besproken wordt, want de wanden zijn dun en de mannen praten luid. Ze zijn het er over eens dat er een huis moet komen. De vraag is alleen: waar?
‘Bij jou achter, Emeret,’ zegt een van de mannen. ‘Op dat stuk tussen je huis en de rotsen.’
‘Daar wil ik vruchtbomen zetten,’ zegt Emeret. ‘Zet het liever naast jouw huis, daar is nog plaats.’
‘Onzin, dat is veel te smal, daar kan ik hooguit nog een schuurtje plaatsen.’
Er worden meer mogelijke plekjes genoemd, maar overal is wel een eigenaar die er helemaal geen zin in heeft iets af te staan. Ze houden allemaal veel van moeder Agnes, dat is duidelijk, het wordt vaak herhaald die avond, maar helaas kan dat ene stukje grond naast of achter hun huis nu net niet gegeven worden.
Moeder Agnes zit erbij en luistert. Iedereen praat over haar, niemand vraagt haar mening. Opeens zegt ze heel duidelijk: ‘Ik ga in het kasteel wonen.’
Moeder Agnes heeft niet geschreeuwd, ze heeft niet luid gesproken, toch heeft iedereen haar verstaan. Het wordt stil, de mannen zijn verbaasd.
‘In het kasteel?’ herhaalt er dan een.
‘Ja, waarom niet. Jullie hebben wel een heleboel stenen weggehaald, maar er liggen er nog genoeg. Ik ben vandaag gaan kijken met een aantal vrouwen. Van de vroegere keuken maken we een huisje.’
De mannen weten niet wat ze ervan moeten denken.
‘Jullie hadden het dus al opgelost,’ roept er een kwaad. ‘Waarom vergaderen wij hier dan nog!’ Hij loopt boos weg.
‘Misschien hadden jullie een beter idee,’ zegt moeder Agnes rustig.
Er gaan meer mannen weg. Als die vrouwen het zo goed weten, laat ze het dan ook maar zelf uitzoeken.