beweegt dan heftig, er komt een harde wind en meteen daarna barst er een bui los, die iedereen binnen een paar minuten doornat maakt. De meisjes en Albert lopen nu ook naast een muildier, ze praten geruststellend tegen de zenuwachtige dieren die bij elke donderslag schichtig opzij willen stappen. Ze moeten echter op hun plaats blijven, vastgebonden aan de tentpalen.
Raoul waarschuwt, vanaf zijn plaats op de kar ziet hij dat er een touw van de draagbaar loslaat. Ze stoppen, Raoul maakt het vast. Hij controleert ook de andere touwen. Op de kar zit de drijfnatte beer. Het beest is tijdens het hele ongeluk van Barbeu niet van zijn plaats af geweest. Druipend vervolgen ze hun weg.
In een heel klein dorpje kunnen ze schuilen. Een boer haalt hen in zijn schuur. Hij vraagt Babette wat er gebeurd is. Albert kan van het gesprek niets verstaan, maar uit gebaren begrijpt hij wel dat ze het over Barbeu hebben. De boer gaat weg en komt even later terug met een vrouw, ongeveer even oud als Babette. De vrouw kijkt naar de gewonde, ze schudt haar hoofd. Albert hoort iets wat klinkt als hospitaal en hij verstaat een plaatsnaam: Souillac. Die naam was vandaag eerder genoemd, daar zouden ze heen gaan.
Zodra het ergste van de bui voorbij is, gaat het natte groepje verder. Op aanraden van de boer hebben ze de draagbaar anders bevestigd. Ze hebben nu twee stokken aan weerskanten van één muildier vastgemaakt en zo met een beest voor en een achter hangt de gewonde ook goed. Babette gaat op het voorste muildier zitten. Albert en Antoinette nemen elk een rijdier en Heloïse komt achter op de kar. Zo gaat het ook iets sneller.
Toch is het nog een lange tocht over de kronkelende weg langs de rivier. Het is al avond als ze in Souillac aankomen. Er is daar een pelgrimshospitaal waar de gewonde terecht kan, voor de rest van het gezelschap is er geen plaats. Babette wil bij Barbeu blijven, maar de ziekenbroeders vinden dat niet goed. Ze mag morgen komen horen hoe het gegaan is. Mopperend pakt ze uit de kleding van de gewonde zijn leren geldbuidel en dan zegt ze: ‘Kom mee, we gaan.’
Nat, koud en hongerig kloppen ze aan bij een herberg dicht bij de stadspoort. Ze kunnen daar binnenkomen. Babette onderhandelt lang met de herbergier over de prijs; uiteindelijk worden ze het eens. Er is een stal voor de beesten, Raoul en Albert blijven daar ook en zij neemt een kamer met de meisjes. Als de dieren verzorgd zijn