‘We hebben er zelf een gevangen en die gaan we roosteren tot meerder eer van God,’ spot een ander.
‘Dat is de tijd van heden, vrienden,’ zegt Barbeu. ‘Roosteren of geroosterd worden.’ Het wordt al snel duidelijk dat de ‘jagers’ mensen zijn die vluchten voor de inquisitie. Met de wilde zwijnen bedoelen ze de dominicanen en het roosteren betekent de vuurdood van een ketter.
Gelukkig blijkt er in de opening van de grot waar ze welkom zijn een echt wild zwijn geroosterd te worden.
De reizigers maken het zich gemakkelijk. Er is ruimte genoeg. Babette heeft in de kar ook nog etenswaren, zodat niemand iets tekort komt die avond. De echte katharen eten niet van het vlees. Het gaat regenen, maar daar hebben ze binnen geen last van.
Het is een vreemde avond. Ze zitten in de donkere grot. Vooraan brandt het vuur, waar het kaalgekloven karkas van het wilde zwijn nog boven hangt, buiten ruist de regen. Eerst zitten ze stil bij elkaar, dan komen de verhalen.
Een jonge man komt net uit het zuiden. Hij was enkele maanden geleden bij de val van Monségur, de laatste vesting van de katharen. Na een lange omweg over de Pyreneeën en door Noord-Spanje bereikte hij Périgueux waar hij meteen weer moest vluchten voor de inquisitie.
Hij vertelt het verhaal van de val van Monségur.
‘Het was een lange reis,’ begint hij aarzelend. Zijn stem klinkt zacht. Albert kan de verteller niet zien, hij zit teveel in het donker. Het is slechts een zachte stem die van uit het duister het verhaal vertelt van de ondergang van de laatste burcht der katharen.
‘Vorig jaar zijn ze gekomen, het zal mei geweest zijn. Tienduizend soldaten en ridders, ze omsingelden ons kasteel en bouwden een tentenkamp. Wij hadden maar honderd soldaten, vijftien ridders met hun schildknapen en dan de honderden katharen en andere vluchtelingen. In totaal waren er bijna vijfhonderd mensen, mannen, vrouwen en kinderen in het kleine kasteel. De omsingeling was niet compleet. Zoals jullie weten ligt Monségur op een steile, hoge rots. Rond die rots is een diep ravijn, aan de oostkant is het kasteel bijna onbereikbaar, daar is alleen een smalle bergkam, een weggetje van hooguit twee meter breed - hier en daar nog smaller - en aan weerskanten een afgrond van honderd meter.