Er is geen tijd voor een uitgebreide lunch met siësta. Ze krijgen een stuk brood en eten dat rijdend op.
Heloïse rijdt naast Albert, ze leert hem Occitaans. Hij doet zijn best, maar naast het Frans vindt hij het erg moeilijk al deze nieuwe woorden ook nog te moeten leren. Hij verhaspelt alles, tot grote pret van de meisjes en van Babette. Signor Barbeu rijdt onverstoorbaar voorop. Hij hoort dat gekwetter achter zich wel, maar hij bemoeit zich er niet mee.
‘Ik kan het niet hoor,’ zegt Albert, ‘het is te moeilijk. Leer jij maar Fries.’
Heloïse trekt een vies gezicht, dat wil ze niet. ‘Als je Occitaans kent, kun je mooie gedichten schrijven voor de dame die je vereert.’
‘Is er een dame die mij vereert?’
‘Nee, ik bedoel de dame die door jou vereerd wordt. Je wilt toch leren wat hoofse liefde is?’
‘Dat heb jij bedacht, ik heb niet gezegd dat ik van die gekke liedjes wil zingen.’
‘Dat zijn geen gekke liedjes, dat is kunst.’
Albert haalt zijn schouders op. ‘Nou goed, dan is het kunst. Mag ik jou vereren als dame?’
Heloïse bloost. ‘Dat vraag je zo niet, dat doe je heel voorzichtig, je begint met een gedicht, ik krijg dat en ik merk nog niks, daarna schrijf je meer gedichten en zo gaat het verder.’
‘Ik zal een gedicht voor je maken,’ zegt Albert, ‘maar ik doe het wel in het Frans.’
Heloïse glundert, Antoinette snuift minachtend. Kinderspel, denkt ze. Babette glimlacht en signor Barbeu heeft het niet gehoord.
Laat in de middag zijn ze in Nevers, een mooie stad aan de Loire. Het is er stil op straat. De reizigers kijken verbaasd rond. Wat is hier aan de hand? Anders is het hier altijd zo druk.
Barbeu vraagt een voorbijganger of er markt is in Nevers.
De man kijkt hem verbaasd aan. ‘Weet u het niet? Er mag deze week geen markt zijn, iedereen moet morgen in de kerk komen, er is een inquisiteur in de stad.’
Ze schrikken. De inquisitie!
‘Dan doen we wel buiten de stad onze inkopen,’ zegt signor Bar-