De meisjes blazen op hun fluiten met afgewend gezicht, Albert blijft kijken. Hij ziet die hele afzichtelijke stoet vlak langs zich trekken, er komt geen eind aan, steeds meer melaatsen komen naar Avallon, naar de kerk net buiten de stad. Er is een jonge vrouw bij, die Alberts blonde haren bewondert. ‘O, wat ben je mooi,’ roept ze en ze streelt de jongen terwijl ze langs hem loopt. Albert deinst terug en valt over een mismaakte oude man achter hem. Ook dat is een melaatse. De man gilt vloeken en verwensingen uit een mond die helemaal weggerot is.
Het is voor Albert alsof hij in een boze droom terechtgekomen is. Babette zet hem weer op zijn benen. ‘Trommelen,’ zegt ze streng. ‘Al doe je het met je ogen dicht, trommelen, daar sta je hier voor. Ook dit is het leven, kleine monnik.’
Albert trommelt, hij trommelt of zijn leven ervan afhangt. Hij wil het met zijn ogen dicht doen, maar hij moet steeds weer kijken. Nooit tevoren zag hij zoveel mismaakten bij elkaar. Op alle markten zijn wel melaatse bedelaars, die ontloop je; dit is veel erger, deze komen uit melaatsenkolonies waar ze apart moeten leven. Alleen voor deze processie komen ze naar de stad, velen misschien wel voor het laatst in hun leven.
Als de hele stoet in de kerk is hebben de muzikanten even rust. Albert ziet grauw van ellende. Babette wijst hem een hoekje naast de kerk. ‘Doe het daar maar,’ zegt ze.
Albert holt erheen en braakt er minutenlang. Heloïse wil hem troosten, maar hij weert haar af. ‘Laat me met rust,’ snauwt hij in het Fries.
Beledigd loopt Heloïse terug. Antoinette lacht. Na de dienst komt de hele processie in omgekeerde richting langs. Albert staat nu wat meer naar achter en trommelt met gesloten ogen. Hij ruikt de stoet langskomen, hij ziet het niet meer.
Als de laatste lepralijders weer weggegaan zijn, komt signor Barbeu verheugd naar hen toe. Hij heeft het geld voor hun optreden al ontvangen en er is nog meer goed nieuws.
‘We zijn uitgenodigd op het kasteel van Montreal,’ roept hij. ‘We overnachten er en morgen spelen we daar Brandaan.’ Babette en de meisjes zijn blij.
Albert loopt naar een pomp een eindje verderop en wast zich grondig. Barbeu kijkt verbaasd.