ling gegeven wordt. Albert ziet het, hij ziet een mogelijkheid. Terwijl Barbeu met het hoofd omhoog voortjammert over voorbije tijden, gaat Albert rond bij de toehoorders. Hij bedelt op de wijze die Arnoldus hem leerde, door heel zachtjes te zeggen: ‘Een aalmoes om de liefde Gods, een aalmoes.’ Daarna buigt hij en laat het geld in zijn capuchon gooien. Niemand verstaat hem, want hij bedelt met een Nederlands zinnetje, maar de mensen zijn vertederd door zijn stem, zijn deemoedige houding en zijn helblonde haar. Hij haalt veel op.
Barbeu heeft het intussen gemerkt. Even stopt hij zijn verhaal, dan past hij het snel aan alsof het allemaal zo de bedoeling was: ‘En zo, mijnheer, is de kunst van de hoven op de straat gekomen, veracht en verwaarloosd. Gelukkig is de troubadour die op mag treden in een goede stad zoals Troyes, waar de mensen kunst kunnen waarderen.’
Albert heeft zijn ronde afgewerkt, hij komt terug bij signor Barbeu en biedt hem de opbrengst van de collecte aan. De grote troubadour lacht. ‘Mijnheer, u bent welkom in mijn gezelschap, u hebt talent!’
Vanaf dat moment hoort Albert erbij. Babette begroet hem hartelijk, de meisjes omhelzen hem. Albert ziet nu ook Daniël, de jonge man die in de voorstelling de marionetten beweegt en de meeste stemmetjes maakt. Hij komt wat onverschillig naar voren. De hele voorstelling van Barbeu heeft hem maar matig geboeid, die oude zwetser, het zijn altijd dezelfde verhalen.
‘Zo, wil jij met ons meereizen,’ zegt Daniël met een flauwe glimlach. ‘Ik hoop dat je het leuk vindt. We gaan zo weg, help jij me even met het opruimen van de poppen.’ Albert knikt, dat wil hij wel.
Raoul, de man die voor de beer zorgt, geeft Albert plechtig een hand. ‘Welkom,’ zegt hij met zware stem. ‘Geef mij je staf maar, die leg ik straks wel in de kar. Je kunt bij mij op de bok zitten, dan hoef je niet te lopen.’
Albert ziet zes muildieren klaar staan bij het kleine theater. Hij begrijpt dat er voor zo'n reizend gezelschap heel wat nodig is.
‘Waar waren die beesten de afgelopen dagen?’ vraagt hij Antoinette.