‘Henricus!’ roept Gregorius verheugd. ‘Zo vroeg in het jaar al op weg.’ Er volgt een hartelijke begroeting.
‘En wie mag die mijnheer met die mooie witte hoed wel zijn?’ zegt de bezoeker.
‘Een landgenoot van me, die hier wat uit komt rusten nadat hij een tik op zijn hoofd gekregen heeft.’
‘Nog iemand uit dat koude, natte land? Jullie zullen hier ook nog dat slechte weer brengen,’ lacht de dikke man.
‘Aan het weer veranderen wij niets,’ zegt Gregorius. ‘Maar ik heb nog geen antwoord op mijn vraag waarom je al zo vroeg in het jaar reist, Henricus. Is het in Gent niet goed meer?’
‘In Gent is het best, iedereen heeft het druk, iedereen klaagt en ze verdienen allemaal goed. Ik ben wat eerder op pad gegaan om dit jaar bijtijds op de jaarmarkt in Troyes te zijn. Ik heb gehoord dat er veel nieuwe stoffen uit het oosten komen dit jaar. Dan kun je maar beter zorgen er vroeg bij te zijn.’
‘Dat weet jij beter dan ik, van handel heb ik geen verstand. Moet je dan niet snel verder reizen?’
Henricus kijkt bedenkelijk. ‘Ik heb daarstraks in het oosten donkere wolken gezien, er komt nog weer een vrachtje sneeuw. Ik ben maar zo vrij geweest het huisje beneden aan de helling open te maken, mijn paarden staan al in de stal opzij.’
Ze lopen er heen. Albert merkt dat Gregorius nog een huisje gebouwd heeft, beneden aan de heuvel, vrij dicht bij de rivier.
Het is een nog kalere hut dan het huisje waar de kluizenaar zelf woont en de stal is niet meer dan een afdakje waar net twee paarden onder kunnen staan. De koopman uit Gent vindt er echter veilig onderdak. Hij spant een groot zeildoek van het dakje van de stal naar de grond, zodat de paarden iets beter beschut staan.
Gregorius kijkt of in het hutje alles in orde is, er ligt droog hout, er is een plank, waar de koopman zijn eigen strozak en dekens op legt.
Als ze weer buiten komen is het al veel donkerder en als Gregorius en Albert de heuvel oplopen begint het te sneeuwen. Het wordt een zware sneeuwstorm, de hele nacht giert de wind om het huisje, het is tot in alle hoeken van de hut te voelen. Albert ligt op het stro, Gregorius slaapt op de tafel, dat wil hij zelf zo. Hij vindt dat zijn gast de beste plek moet hebben.