maar eens mee, het is hier vlakbij.’
Ze verlieten de herberg waar op de tafel hoofdzakelijk lege schalen achterbleven en gingen met Willem naar zijn nieuwe bezit. Het was een klein, vervallen boerderijtje aan de rand van het dorp met wat weiland en een paar akkers. ‘Dat huis knap ik eerst op,’ zei Willem, ‘dan komen er koeien in het land, nu is het maar een verlaten boel.’
‘Dat gaat veel geld kosten, Willem,’ zei Arie.
‘Geld genoeg na deze reis,’ pochte Willem. ‘Ga maar vlug naar Amsterdam, daar ligt jouw gage ook klaar, het zal je meevallen.’
Er was nog heel wat te bekijken en te bepraten, maar Jacob en David kregen steeds meer slaap. Het was eigenlijk nog veel te vroeg om te gaan slapen, maar ze konden hun ogen niet meer openhouden. Ze gingen terug naar de herberg waar de waard drie bedden had laten klaarmaken en eer de zon onder was, sliepen ze al, voor het eerst sinds maanden op een bed.
Arie dronk bij Willem nog een pintje bier, hij liep het dorp nog eens rond en daarna had hij het ook wel bekeken voor die dag.
De laatste stralen van de zon schenen door de kleine ruitjes in de kamer waar de tochtgenoten de laatste nacht van hun lange reis in diepe rust doorbrachten.
De volgende dag gingen ze eerst naar Willem van Lent en met de belofte spoedig terug te komen, vertrokken ze naar Rotterdam.
Nu voelden ze zich echt vrij. De mensen waren vriendelijk, de zon scheen en de oorlog was ver weg.
Laat in de middag kwamen ze Rotterdam binnen door de Delftse poort.
Arie en Jacob leidden David rechtstreeks naar het huis waar Furly gewoond had. Daar hoorden ze echter dat hij verhuisd was en door de Oostpoort verlieten ze Rotterdam weer. Het nieuwe huis van Benjamin Furly was niet moeilijk te vinden.
De eerste die hen opmerkte, was Dorothy. ‘Daar is David!’ riep ze uit.
Benjamin kwam uit zijn werkkamer en er volgde een hartelijke begroeting. Dorothy zorgde dat er in het ruime, gastvrije huis kamers voor de reiziges werden klaargemaakt. Nog voor de avond zaten ze alle drie in onwennig nieuwe, schone kleren, aan tafel.
‘Jullie komen mooi op tijd,’ lachte Benjamin. ‘Ik had net voor de oorlog uitbrak een grote partij kleding gekocht voor Engeland en die heb ik nog steeds niet kunnen versturen.’
‘Die ellendige oorlog,’ zuchtte Dorothy, ‘waar is het allemaal goed voor.’
‘Deze oorlog maakte vijanden tot vrienden en vrienden tot reisgenoten,’ zei David lachend.
Benjamin Furly knikte. ‘Zo is het, David. Aan het begin van dit jaar zag ik op een koude winteravond een heldere komeet.’