drie jongens samen.
Bij het invallen van de schemer liet hij de jongens alleen en ging op zoek naar de visserswoning. Het was niet moeilijk die te vinden. Een klein huisje aan de waterkant moest wel de woning zijn waarover in de brief gesproken was. De visser was naast het huis met zijn netten bezig. Ondertussen hield hij nauwlettend de omgeving in het oog. Toch was Jerry hem te slim af. Onverwacht stond hij achter de visser en zei: ‘Jeremy Taylor?’
De visser draaide zich geschrokken om.
‘Ik heb drie vluchtelingen bij me,’ zei Law zacht, ‘is er iemand om ze te halen?’
De visser knikte. ‘Ze zitten binnen,’ zei hij, ‘over een uur varen we, laat de vluchtelingen maar naar binnen gaan.’ Hij zag de achterdocht in de ogen van Jerry Law. ‘Je kunt eerst wel zelf gaan kijken,’ stelde hij Law voor.
Law liep om het huis heen en zag in de enige kamer twee mannen zitten, ongevaarlijke burgermannen.
‘Is Simmons er bij?’ vroeg hij.
Ja,’ zei Jeremy, ‘Simmons en Furly.’
Het was nu al donker genoeg. Law haalde David, Arie en Jacob en in de donkere visserswoning ontmoetten ze Simmons en John Furly.
Davids vader bedankte Jerry Law voor zijn hulp en liet hem een linnen zakje met klinkende munt in de hand glijden.
Law wachtte niet langer dan nodig was. Zijn taak was volbracht. Hij had de laatste wens van zijn vriend Charlie Watkins vervuld door David veilig af te levenren. De verdere verantwoordelijkheid was voor anderen. Jerry verdween in de nacht.
Henry Simmons nam zijn zoon apart en terwijl hij hem vertelde hoe het plan verder moest verlopen, sprak hij over alle dingen die in zijn hart opkwamen. In de donkere kamer, met geroezemoes van stemmen op de achtergrond, spraken vader en zoon zoals ze nog nooit met elkaar gesproken hadden: twee mannen die voor een belangrijk afscheid staan. David voelde een heimwee zoals hij het in al die maanden niet gevoeld had.
Het moment van vertrek was gekomen. Zwijgend gaf Henry Simmons zijn zoon een hand, ze keken naar elkaar zonder elkaar te zien. ‘God zegene je, jongen,’ zei Henry moeilijk. David huilde en in een opwelling omhelsde hij zijn vader en fluisterde: ‘Doe moeder de groeten.’
De anderen waren al buiten.
De wind wakkerde aan uit het westen. Het was een donkere nacht.
Arie was de enige die snel zijn weg wist te vinden op het kleine scheepje. Hij hielp de schipper handig. Voor het eerst sinds hun schip veroverd was, voelde hij zich vrij.
Het scheepje voer de kreek uit en stoof met een flinke vaart over het ruimere