hier geweest?’
‘Gister is vandaag niet,’ snauwde Margy. ‘Die ellendige Hollanders hebben David zo gek gekregen dat hij ze liet ontsnappen. David wordt gezocht, Henry. Ze hebben een prijs op zijn hoofd gezet!’ Margy slingerde haar man de woorden in het gezicht, ze was bleek, haar stem sloeg over van de zenuwen. Davids vader was gelukkig niet zo vlug van streek. Hij wilde niet dat het huispersoneel alles zou verstaan; daarom loodste hij zijn vrouw en de bedelaar Sparrow de kamer in.
‘Hoe weet je dat ze David zoeken?’ vroeg hij.
‘Het is overal aangeplakt,’ huilde Margy, ‘vijf pond beloning geven ze.’
Henry Simmons knikte. Dus toch, David had het gewaagd, maar wat nu? ‘Wat voor nieuws heb je?’ vroeg hij aan Sparrow.
‘Goed nieuws,’ kraaide de bedelaar, ‘goed nieuws, mijnheer. Uw zoon is in veiligheid, er zal hem niets gebeuren.’
‘En de Hollanders?’ vroeg Davids vader.
‘Wat kunnen ons die Hollanders schelen, Henry,’ barstte Margy los, ‘laat die ellendige buitenlanders hun eigen boontjes doppen.’
‘We zijn zelf Hollanders, Margy,’ zei Henry zachtjes.
Margy snoof verachtelijk. ‘Dat is lang geleden,’ zei ze en zich tot Sparrow wendend vervolgde ze: ‘Waar is mijn zoon, waar is hij?’
‘Op een veilige plaats, mèt zijn Hollandse vrienden,’ zei Sparrow.
‘Breng me naar die plaats,’ zei Henry Simmons en hij hield een goudstuk in de uitgestrekte hand.
De bedelaar keek begerig naar het goud, aarzelde, maar zei: ‘Ik kan u zijn schuilplaats niet wijzen, dat zou te gevaarlijk zijn voor mijn vrienden.’
Davids vader bedwong zich om niet kwaad te worden. Hij voelde dat dit miezerige kereltje de waarheid sprak als hij zei dat David veilig was. Maar hij was er zich ook heel goed van bewust dat die bedelaar niet zonder een vooropgezet plan hier kwam. De zogenaamde vrienden hadden dit mannetje er op uitgestuurd om uit te vinden wat het voordeligste was: de beloning of de losprijs die de familie wilde betalen. Henry Simmons besloot heel voorzichtig te zijn. ‘Breng mij voor de avond het bewijs dat mijn zoon in leven is en dit goudstuk zal je beloning zijn,’ zei hij. ‘Als ik zeker weet dat je niet liegt, kunnen we verder praten.’
Sparrow hield het goudstuk in de gaten. ‘Het kan zijn dat ik een of twee vrienden moet overtuigen dat het niet te gevaarlijk is hier met een brief te komen,’ zei hij sluw. ‘Overtuigen is moeilijk,’ voegde hij eraan toe met een duidelijk gebaar van duim en wijsvinger.
Henry Simmons wierp de bedelaar het goudstuk toe dat Sparrow behendig ving. ‘Voor de avond een brief,’ zei hij koel, ‘anders hebben wij niets meer te bespreken.’