en in de eerste verwarrende ogenblikken van de onstuimige begroeting praatte, lachte en huilde iedereen door elkaar heen. David probeerde zo veel tegelijk uit te leggen, dat hij alles door elkaar haalde. Hij praatte over Jacob en Arie, over weglopen, over de slag bij Bergen en over de zware mars vanaf Harwich in een onbegrijpelijk, verward verhaal.
Zijn vader meende te begrijpen over wie hij sprak. ‘Bedoel je die jongens die je in Bergen gesproken hebt?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei David, ‘maar hoe weet u dat?’
‘Buurman Furly krijgt regelmatig brieven van Benjamin,’ legde zijn vader uit. ‘Eergisteren schreef Benjamin dat hij een brief had ontvangen van een van die jongens. Hij zou spoedig in Rotterdam komen.’
‘Klopt,’ zei David, ‘maar ze zijn gevangen gemaakt en nu zitten ze in het kasteel.’ De tijd was te kort om nog meer te praten. David moest terug.
Simmons waarschuwde zijn zoon geen ondoordachte dingen te doen. ‘Breng jezelf niet nodeloos in gevaar,’ zei hij bij het afscheid.
Margy omhelsde haar jongen en fluisterde: ‘Kom terug, David, waag je leven niet.’ David zei zacht: ‘Ik zal voorzichtig zijn, maar ik moet proberen ze te helpen, zij hebben mij ook geholpen.’
Hij was op tijd terug en de officier kon zijn kamer betrekken. David moest op het kasteel blijven.
De bootsman lette niet erg op hem. David kon gaan en staan waar hij wilde. Hij voelde zich doodmoe. Het was alsof hij al een hele dag hard gewerkt had, terwijl de dag nog maar net begon. Het liefst zou hij het zich gemakkelijk maken op het stro zoals iedereen deed. Hij wist dat hij meteen zou slapen als hij ging liggen. Dat mocht niet gebeuren. Als er vandaag een kans was om te ontsnappen dan moest die kans benut worden. Hij bood zich aan als vrijwilliger om eten rond te brengen bij de cellen.
Bij de derde cel links in de kelder wachtte hij even tot hij Jacob en Arie zag. Hij wenkte en ze kropen dichterbij. Snel vertelde David dat ze de hele dag rust hadden en dat het transport morgen verder ging.
‘Daar worden we niet veel wijzer van,’ zei Arie. ‘We moeten hieruit.’
David knikte. ‘Rust vandaag zo goed mogelijk uit, vannacht moeten we proberen weg te komen.’
Arie keek David onderzoekend aan. ‘Wil jij dan ook vluchten?’ vroeg hij. David knikte. ‘Als we de kans krijgen, ga ik ook,’ zei hij. Er kwam iemand aan. ‘Houd je gereed vannacht,’ zei David nog snel en ging toen verder met zijn werk. Er begon een plan te groeien. Hij wist dat het gewaagd was. David kroop in zijn hoekje op het stro en trachtte alle mogelijkheden en alle moeilijkheden te overdenken. Het moest kunnen. Met die gedachte sliep hij in.
De avond zou leren of de omstandigheden gunstig waren.