neden, waar aan de waterkant juist een visser zijn kleine bootje vastlegde. Arie vroeg of hij met zijn broer wat rond mocht varen met het roeibootje. Eerst begreep de visser hem niet goed, maar toen hij wist wat Arie bedoelde, stond hij het toe op voorwaarde dat de jongens het bootje op dezelfde plaats terug zouden brengen en dat ze het goed vast zouden binden.
Arie bedankte hem hartelijk en riep: ‘Kom Jacob!’
Iets voorzichtiger dan zijn broer kwam Jacob naar beneden.
Arie nam de riemen en met een flink vaartje schoten ze de baai op. De visser keek hen even na, nam zijn visgerei op en ging op weg naar zijn huis hoger op de berg.
Midden in de baai liet Arie het bootje drijven. Ze waren tussen het fort en de Hollandse vloot in. Verder weg, naar zee toe, zagen ze duidelijk de lichten van de Engelse schepen. Het was een vredige avond. De schepen met hun flakkerend licht, weerkaatst in de vele golfjes, en met hun masten en tuig zwart tegen de donkerblauwe hemel zagen er sprookjesachtig uit. Achter de eilanden waar de Engelsen lagen vergloeide het laatste daglicht.
De jongens waren er stil van.
Jacob keek naar de hoge bergrug boven de stad, waarop de gloed van de zon nog te zien was boven het met kleine lampen doorspikkelde donker.
Arie keek over het wijde water tussen het fort en de Engelse vloot. ‘Kijk nou eens,’ zei hij met verbazing in zijn stem.
‘Wat is er?’ vroeg Jacob.
Arie wees over het water. ‘Kijk, precies gelijk vertrekken er twee sloepen, één van het fort en één van de Engelse vloot.’
Jacob zag de bootjes over het water gaan, maar hij wist niet wat er voor bijzonders aan was.
‘Ja, twee bootjes,’ zei hij, ‘en wat zou dat?’
‘Ik vind het vreemd,’ zei Arie. ‘Wat moeten ze van het fort af op deze tijd op de baai? En waarom gaan ze dezelfde kant uit als de Engelsen?’
‘Dat kan toeval zijn,’ vond Jacob. ‘Ze zijn ver van elkaar.’
Arie was niet overtuigd. Hij nam de riemen op en roeide snel en geluidloos de baai uit naar ruimer water.
‘Wat wil je doen?’ vroeg Jacob.
‘Niets, zomaar eens even kijken,’ was het antwoord.
Jacob was er niet erg gerust op. ‘We gaan zo toch veel te ver weg,’ zei hij.
Arie fluisterde: ‘Wees stil, je stem klinkt veel te ver over het water.’
Hij roeide flink door, af en toe over zijn schouder kijkend naar de twee sloepen die nu duidelijk dicht bij elkaar in dezelfde richting voeren. Toen ze een paar honderd meter uit de wal waren, liet Arie de riemen rusten en draaide zich om. De twee sloepen waren scherpe silhouetten tegen de avondlucht. Tussen de eilanden door was het laatste licht van de zon te zien waar de sloepen en de