ze nog diezelfde dag begraven werden.
In een snelle sloep voer Wouter Schouten met de gewonde Joost Jochemsz naar Bergen. Jochemsz moest een verdere en betere behandeling hebben dan Schouten hem op het schip kon geven. Heel voorzichtig droegen Arie, Willem van Lent en Jacob de gewonde uit de sloep.
De stadschirurgijn was gelukkig niet gevlucht. Joost merkte er niet veel van dat hij een ruim huis werd binnengedragen. Fluisterend overlegden de beide chirugijns met gebruik van veel Latijnse woorden. De Noor keek bedenkelijk toen hij de wonden van Jochemsz zag.
Uit een kleine apotheek achter de kamer waar de gewonde lag, kwamen kruiden, verband en een doos met messen en tangen. Samen werkten de twee mannen koortsachtig om het leven van de ongelukkige matroos te redden. Arie en Willem keken gespannen toe. Jacob hielp zoveel hij kon.
Toen de heelmeesters klaar waren, waagde Jacob het te vragen: ‘Haalt hij het, meester Schouten?’
Schouten, doodmoe, zuchtte en zei: ‘Als hij de middag doorkomt, is er een kans.’ Ze verlieten stil de kamer.
Buiten zei Schouten: ‘We moeten zijn vrouw vinden.’
Arie en Willem begrepen het eerst niet en in enkele woorden legde de chirurgijn uit dat de vrouw van Joost ergens in Bergen moest zijn en dat ze door een verkeerd doodsbericht misleid al hertrouwd was terwijl Joost nog leefde.
De bevolking keerde voorzichtig terug in de op vele plaatsen getroffen stad. Ook de vrouw van Joost Jochemsz was er weer en het kostte niet veel moeite haar te vinden. Ze had het erg te kwaad. Eerst de ontmoeting met haar doodgewaande man, toen de vlucht en de beschieting en nu het bericht dat Joost zwaargewond was. Midden op straat hoorde ze het bericht. Ze liet haar Noorse man zonder een woord staan en holde naar het huis van de chirurgijn. De Noor die ook niet meer wist hoe hij het had, volgde aarzelend.
Om twaalf uur was de vrouw bij Joost.
Schouten vertelde haar in het kort wat er gebeurd was en gebood haar vooral heel stil te zijn. Op hun tenen gingen ze de ziekenkamer in. De chirurgijn van Bergen fluisterde Schouten iets in het oor. Schouten knikte ernstig.
Toen ze naast het ziekbed stonden, sloeg Joost even de ogen op. ‘Zo, ben je daar, Geertje,’ fluisterde hij.
‘Joost,’ was het enige wat zij kon zeggen. Met een onhandig gebaar streek Jochemsz over haar betraande gezicht. Even vertrok zijn gezicht van pijn, maar hij hield zich flink en probeerde te glimlachen. ‘Niet huilen, Geertje, niet huilen,’ fluisterde hij. ‘Het is zo veel beter, veel geluk, veel geluk.’
Hij sloot vermoeid de ogen en opende ze niet meer.
Een uur later stierf Joost Jochemsz. Zijn vrouw was nu werkelijk weduwe.